Hij stond op het punt naar Moskou af te reizen, Alexander Münninghoff, in de rol van correspondent voor de Haagsche Courant en de overkoepelende persdienst GPD. Zelf kwam ik er net vandaan, na een tweejarig verblijf. Via de telefoon maakten we kennis. Dat was in 1986.
„Hoe is het om te wonen en werken in Moskou?”, vroeg hij.
„Het is een verschrikking.”
„Wij moeten koffie drinken.”
Dat deden wij bij De Posthoorn in Den Haag. Mijn verschrikking bestond uit de stroefheid van de Sovjetheilstaat, waar niks kon en de winkelschappen leeg waren, waar telefoneren naar het buitenland betekende dat je urenlang moest wachten op een telefoniste die je al dan niet zou gaan verbinden. En uit het feit dat ik na twee jaar het land werd uitgeknikkerd als Sovjetvijand wegens kritische stukjes in de krant. Met dat soort zaken zou Alexander ook te maken krijgen. Maar zijn verschrikking zou uiteindelijk groter uitpakken: drie jaar later verloren Alexander en Ellen er hun zoontje Floris, acht maanden oud.
In Moskou ging er al eerder iets mis. Alexander kreeg ruzie met de GPD. „Te duur voor wat je levert, dus we stoppen met jou”, besloot directeur Paul Hollaar.
„Als ik die ooit voor mijn auto krijg, geef ik gas”, vertrouwde Alexander mij toe.
Eigenlijk ervoer hij het feit dat hij moest werken voor de kost als een onrecht. Zijn weinig scrupuleuze grootvader had zakelijk goed geboerd in Letland, later in Nederland, en een leven als patriciër vond Alexander beter bij zichzelf passen. Voor zijn vader, een zakelijke nul die als Waffen-SS’er aan het oostfront had gevochten in de hoop de Russen te verslaan om vervolgens het Letse familiebezit terug te pakken, schaamde hij zich. Intussen herhaalde hij graag en vaak hoe zijn vader patsers typeerde: „De domste boeren hebben de grootste lullen.”
In de nadagen van de Sovjet-Unie heeft Alexander nog met de gedachte gespeeld een poging te wagen om de Letse bezittingen terug te krijgen, maar dat zat er niet in.
Dankzij zijn overstap naar een andere regionale persdienst, de Zuidoost Pers, kon Alexander in Moskou blijven. En toen ik als correspondent voor Het Parool derwaarts toog, bood hij mij een plek in zijn kantoor.
Dat was in 1989, nadat Floris al was overleden. De baby was ziek geworden en Moskouse artsen lieten het afweten, dus pakte Ellen met haar zoontje het vliegtuig naar Nederland. Te laat. „Door de Russen zijn we onze zoon kwijt”, fulmineerde Alexander bij de uitvaart.
Dat zou heel goed kunnen. Ook Telegraafcorrespondent Marten Levendig had heel misschien nog geleefd als hij, toen hij ziek werd, niet in Moskou was geweest, waar Russische artsen in 1991 een aneurysma misten. Zij zagen op een foto een bloedplas als gevolg van een gescheurde aorta aan voor een tumor achter het hart. Krijtwit en steenkoud stierf de 30-jarige Marten onbehandeld op een gang in het Botkinziekenhuis. Moederziel alleen, want het personeel had zijn vrouw Willie weggestuurd. Toen ik later de geneesheer-directeur hierop aansprak, zei hij dat mensen het liefst alleen sterven ‘want hoe vaak gebeurt het niet dat de familie aan het sterfbed gaat ruziën over de erfenis?’
Ondanks het grote verdriet om hun zoontje was er toch een moment dat Ellen en Alexander in lachen uitbarstten. Dat was, zo vertelde hij, nadat de uitvaartondernemer in een poging deftig te klinken de diensten aanbood van een ‘beeldhouder’.
Op werkdagen kwam Alexander rond tien uur naar kantoor. Na „Goede morgen” volgde: „Wat heb ik toch een kutleven.” Half schertsend, half menens. Hij haatte bureauklussen, journalistiek handwerk vond hij gefrutsel.
De telefoon gaat. „Gollandski korpoenkt.” Zo moesten we van hem de telefoon aannemen: Hollands correspondentiepunt. En dan: „Hè bah, het zijn die nitwits van de AVRO.”
Toen ik op kantoor eens bij wijze van intermezzo ‘Fawlty Towers’ opzette – voor Alexander een primeur – wilde hij meteen de hele serie zien. Werkdag ten einde. Ik hoor nog zijn bulderlach toen Manuel – ‘he is from Barcelona’ – namens hoteleigenaar Basil Fawlty bij een vermeende hotelinspecteur die slechts handelaar in lepels bleek te zijn bij diens vertrek een slagroomtaart in zijn gezicht en kruis drukte.
Soms waren we het oneens en ontstond er een discussie. Die nam niet altijd een zinvolle wending.
„Als wij gaan schaken”, flapte Alexander uit, „versla ik jou met mijn pink.”
„Gitaarduelletje doen?”, stelde ik voor. „Speel ik je finaal onder de tafel.”
Donderdag 14 december 1989 was voor Alexander een inktzwarte werkdag. Wreed werd zijn rust verstoord door Sacharovs dood. Stampvoetend liep hij door zijn kantoor, wanhopig zocht hij naar de juiste knipselmap in de rommelige dossierkast waar het alfabet geen rol van betekenis speelde. Onvindbaar. Op dan maar naar het Loezjniki Stadion, waar Jelena Bonner, de kersverse weduwe van de oud-dissident en latere parlementariër, een menigte toesprak. Dit soort klussen waren aan Alexander niet besteed. Te veel gedoe.
Schone schijn was belangrijk voor hem. Als man die graag verkeerde onder politici, diplomaten, artsen en notabelen in het algemeen wilde hij zich altijd van de beste kant laten zien. Dat principe gold ook voor zijn werk. Toen we in 1990 samen Jeltsin interviewden over diens autobiografie ‘Getuigenis van een opposant’, zou Alexander de vragen stellen en ik het verhaal schrijven. „Wacht even”, foeterde Jeltsin op zeker moment, „begrijp ik nou goed dat jullie mijn boek niet hebben gelezen? Wat doen jullie dan hier?”
Alexander trok bleek weg en begon te stotteren. Dus greep ik in: „Sorry, meneer Jeltsin, maar dan moet u toch echt bij uw uitgever zijn, want die heeft verzuimd ons uw boek toe te sturen.”
Jeltsin grinnikte. Hij vond die tegenspraak wel leuk. Dat nam ik op in het stuk, maar Alexander schrapte de passage. „Je moet als journalist altijd je eigen tekortkomingen verhullen”, zei hij belerend. En zo is de lezer een grappige anekdote over Jeltsin onthouden, omwille van Alexanders schone schijn.
Toen ik een keer naar de Georgische hoofdstad Tbilisi ging, vroeg hij mij vooral de groeten te doen aan Irakli Tsereteli, een schimmige politicus. „Geweldige vent. Toen ik afscheid van hem nam, herkende ik aan de bobbel in zijn broekzak een pistool. Haha, ik ben erachter gekomen dat ik een zwak heb voor schurken.”
Naar Alexanders sores, zakelijk of privé, hoefde je nooit te raden. Die gooide hij er spontaan uit. Eens had de onverbeterlijke romanticus vanuit Zuid-Amerika een groot mes meegenomen om terug in Nederland een rivaal uit te schakelen die zijn vrouw had verlaten omwille van Ellen. Toen de man aan het kortste eind had getrokken en, gescheiden en wel, op een eenzaam kamertje was beland, kreeg Alexander medelijden. „Hij was er veel slechter aan toe dan ik. We zijn bevriend geraakt.”
Alexander droeg het hart op de tong. Het is een misverstand om te denken dat zo iemand dan ook het achterste van zijn tong laat zien. Niet alleen stille wateren hebben diepe gronden.
Zo was de reputatie van ‘Mjoeningof’ in zijn werkland raadselachtig. Schaker Garri Kasparov weigerde hem een interview. Waarom? Ik vroeg het de wereldkampioen via een tussenvriend. Kasparov: „Hij heeft een staart.” Het hebben van een staart – Russisch: chvost – betekende dat iemand in zijn kielzog een sliert KGB’ers meesleept. Mij ontving Kasparov kort daarop in zijn flat, dus kennelijk had ik geen ‘chvost’.
Dan de reden waarom Alexander de post Moskou opgaf. „Een opzetje”, gaf hij als verklaring. „Ik had ergens wat gedronken en toen ik met de auto naar huis reed, was er opeens controle. Er dreigde strafvervolging, maar dankzij onze ambassade heb ik toen met de Russen kunnen afspreken dat ik aan het eind van het jaar zelf zou vertrekken en dan zouden zij de zaak laten rusten.”
Waarom een opzetje? Wat had hij geflikt? Het was hem eind 1988 gelukt, aan de vooravond van Gorbatsjovs bezoek aan de VN in New York, wereldkundig te maken waar de Sovjetleider mee ging komen: eenzijdige troepenreductie. „Mijn bron had me al vaker getipt”, zei Alexander, „maar ik durfde publicatie steeds niet aan. Elke keer bleek de tip te kloppen, dus ditmaal besloot ik het erop te wagen.” Een enorme scoop, die twee dagen later de rest van de wereld bereikte via Radio Nederland Wereldomroep, een van zijn afnemers. Wellicht waren de Russen hier niet blij mee geweest?
Mogelijk wisten of vermoedden de Russen dat Alexander inlichtingenwerk voor Nederland wilde verrichten? Dat had zeker bij zijn romantische en avontuurlijke inborst gepast. We zullen er waarschijnlijk nooit achter komen hoe het precies zat. Hoe dan ook, al te ernstig kunnen zijn ‘misdaden’ niet geweest zijn, want later kreeg hij gewoon weer een visum.
Hij hield van Rusland, hoopte op vooruitgang, maar vreesde het ergste. „Het wordt hier nooit wat, met dit menselijk materiaal”, verzuchtte hij eens. Met de jaren raakte hij overtuigd van de noodzaak van een harde hand. Zonder iemand als Poetin zou Rusland opnieuw aan chaos ten prooi vallen. Uiteindelijk ging Alexander zelfs mee in Russische propaganda, zoals het verwijt dat het Westen de belofte had gebroken de NAVO niet te zullen uitbreiden. Tsja. Er zijn aanvankelijk wel westerse bewindslieden geweest die hardop de persoonlijke mening verkondigden dat er volgens hen geen uitbreiding zou komen, maar officieel is zoiets nooit vastgelegd en de Russen hebben er ook nooit om gevraagd.
Over zijn Moskouse tijd schreef Alexander ‘Tropenjaren in Moskou’. Voor dat boek was eerst nog een andere titel voorbijgekomen, waarmee hij aangaf hoe hij dacht over Gorbatsjovs hervormingen: ‘Kut met perestrojka’. Was wel een stunt geweest, die titel.
De slavist Münninghoff had het op de universiteit slechts geschopt tot kandidaat. Het doctoraal had hij laten zitten, want: „Ik had geen zin om een scriptie te schrijven over de invloed van de stroomversnellingen in de Wolga op de ontwikkeling van de zeventiende-eeuwse Russische literatuur.” Decennia later kwam er dan toch een scriptie, over de eeuwig dissidente filosoof-schrijver Aleksandr Zinovjev. Eindelijk mocht hij zich dan toch doctorandus Münninghoff noemen.
Of er een hiernamaals is? Alexander sloot het niet uit. Dit paste wel in zijn hang naar mystiek. Dat er van de acht door hem en Ellen aangestoken kaarsjes in een Armeense kerk vijf uitdoofden – alleen die voor zijn drie dode kinderen bleven volgens hem branden – moest toch iets betekenen? In een Moskous casino waar hij met enige regelmaat ging gokken, kreeg hij ooit ruzie toen er op zijn inzet niet werd uitgekeerd. „Hier lagen mijn fiches”, brieste hij met zijn dronken kop, „ik zet altijd in op hetzelfde getal, want dat is de verjaardag van mijn zoon.” Hij werd uit het pand verwijderd.
Er waren ups en er waren downs, maar Alexander Münninghoff, die dinsdag op zijn 76e dit aardse tranendal verliet, heeft een fantastisch en rijk leven gehad met als kroon op zijn werk de bestseller ‘De stamhouder’. Hij had weliswaar veel meer uit het leven willen halen, maar dat is logisch, want romanticus ben je niet voor niets. Een geweldige collega, een warm mens, is niet meer.
Gospodin Mjoeningof, vaarwel!
________________________________
Reageren kan hier of onder aan deze pagina.