Maandelijks archief: december 2017

Alarm

Hoera, vakantie. We vliegen naar de zon. Op naar de incheckbalie. Hé, waar is mijn paspoort?

„Heb jij het zwarte tasje met mijn paspoort gezien?”
Mijn reisgenoot schudt van nee. En dan, meewarig: „Heb je het inbrekersalarm thuis wel aangezet?”
„Natuurlijk heb ik dat gedaan.”

Weer schudt hij zijn hoofd. „Ik heb het je niet zien doen. En dat tasje heb je ook al niet bij je.”
Lichte paniek. Zoeken, zoeken. Niks.

„Geloof me nou maar”, zegt mijn reisgenoot. „Dat tasje heb je vast thuis laten liggen en het alarm staat uit.”

Shit, zou het waar zijn? Heb ik het mis?

„Jij gelooft mij nooit”, zegt mijn reisgenoot. „Niet als het hierom gaat en al helemaal niet als het gaat om grote dingen in het leven.”

Bah, wat vervelend. Ben ik echt zo’n sukkel?

„We zullen terug moeten om dat tasje met je paspoort te halen”, zegt mijn reisgenoot.
„Misschien dat je me nu ook eens gaat geloven op die andere punten. Nine eleven, bijvoorbeeld.”

„Nou effe niet”, zeg ik. „Niet weer die hele discussie.”

„Nee hoor. En je hoeft mij ook niet te geloven. Maar zelfs de TU Delft heeft een expert ruimte geboden om vraagtekens te zetten bij de instorting van het World Trade Center. Er waren explosieven geplaatst in opdracht van het Witte Huis.”

„Is allemaal onderuitgehaald door andere experts.”

„Ja hèhè, da’s makkelijk. Mooie experts. En voor geld kun je iedereen van alles laten beweren.”

Wat een slecht moment voor dit onderwerp. We missen onze vlucht nog. Even naar de buren bellen. „Dag Jan, kun je even door de brievenbus kijken of je een rood lampje ziet knipperen? Dat is het inbrekersalarm. Bel je me terug?”

„Of de maanlandingen. Allemaal nep. En de Holocaust? Een leugen van de Joden. Vaccinaties? Big farma zit erachter en verbloemt de schadelijkheid. En…”

„Man, houd je mond of ik wil niet eens meer met je op reis. Wel eens van falsificatie gehoord?”

„Ja natuurlijk, maar dit zijn geen valse geruchten en…”

Hopeloos geval, mijn reisgenoot. „Nee jongen, falsificeren betekent iets anders dan het verspreiden van valse geruchten. Falsificatie is zoeken naar feiten die je standpunt ontkrachten. Zolang dat ontkrachten mislukt, kun je er voorzichtig van uitgaan dat je standpunt misschien klopt.”

Weer dat spotlachje. „Waarom iets ontkrachten als er zo veel bewijs is? Zoals dat paspoort van jou, dat gewoon thuis ligt. En het alarm dat geheid uit staat.”

Telefoon. „Het lampje knippert”, zegt buurman Jan. Meer goed nieuws: het tasje met mijn paspoort blijkt in de grote koffer te zitten die ik nog moest inchecken. Hoera, de reis gaat door! Triomfantelijk zwaai ik met mijn paspoort naar mijn reisgenoot.

Kun je samenzweringsadepten nou beter negeren of bestrijden? Gelijk krijg je toch niet. Als je ze bekrompen, naïef, lichtgelovig, onlogisch of irrationeel noemt, krijg je dezelfde eigenschappen per jij-bak terug. Als je al niet het verwijt krijgt dat je je hebt laten omkopen.

Tegen samenzweringstheorieën is geen kruid gewassen, beaamt Cassam Quassim, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Warwick. Toch luidt zijn advies: bestrijden. Waarom? Om mensen te helpen die door al die onzinnige theorieën aan het twijfelen worden gebracht.

Te laat is het in ieder geval voor het dwaallicht dat in de bevroren Niagara het bewijs ziet dat de klimaatcrisis nep is. Een man die gelooft dat vaccinaties schadelijk zijn. Zijn naam? Trump. Met zo’n man aan het roer van de machtigste staat ter wereld gaan we 2018 in. Sterkte!

________________________________

Reageren kan hier.

Stalletje

„Kijk, heeft mama zelf gemaakt”, zegt één van mijn kinderen tegen haar lief. We kijken naar het kerststalletje. De laatste jaren zet ik het maar op de piano, buiten het bereik van de onderzoekende handjes van de jongste kleinkinderen.

„Ook de beeldjes?”, wil schoonzoon weten.

Maar die zijn niet van mijn hand, maar van Oom Han, een vriend van mijn vader.

Ik herinner me hem van vrolijke borrelpartijen, eind jaren vijftig.

Het contact tussen mijn ouders en de amateur-beeldhouwer verwaterde.

Of werd abrupt afgebroken, dat kan ook: de toenemende vroomheid van hun vriend en zijn vrouw was mijn ouders gaan tegenstaan.

De Heilige Familie bakken en glazuren in de late jaren veertig is één, maar daar kon je het volgens de doorgebroken katholieken die mijn ouders in de jaren zestig inmiddels waren maar beter bij laten.

Maria en Jozef aanbidden hun kind in deze uitvoering inderdaad heftig, maar dat kun je moderne ouders ook aanwrijven.

De vader hier overdrijft het ’t meest: zijn eerbiedig gebogen houding heeft hem eens op zijn neus doen tuimelen, een val waarbij hij beide biddende handen brak. Jozef is nu gelijmd.

Jezus ziet er in zijn kribbe niet zo pasgeboren uit. De naar zijn ouders uitgestoken armpjes kunnen van alles betekenen. Ik hou het op: „Haal me hieruit – nu kan het nog”.

Zijn devote ouders blijven bidden en reageren weinig responsief, daar kan ik voor dat arme kind ook niks meer aan veranderen.

Maar wat kritiseer ik? Boetseren is namelijk heel moeilijk.

Ooit dacht ik – de stal was al af – er zelf wel even een ezel en os bij te fabriceren. Ik kocht klei en ging aan de slag en stopte na een kwartier want het werd telkens een dino.

Deemoedig toog ik naar de pastoriewinkel.

Os en ezel hadden daar de prijs van echt vee, daarom kocht ik twee kleine schaapjes voor 35 gulden. Ze zaten aan elkaar, ik kon er niet slechts ééntje aanschaffen voor de helft en hopen dat Jezus het wonderbaarlijk zou vermenigvuldigen – iets waar hij later met brood en wijn best wel goed in bleek te zijn.

Terug naar wat ik dus wél zelf kon: het stalletje. Van kosteloos materiaal, zoals dat heet. Men neme een paar wijngeschenkkistjes en een overgebleven balkje om zelf een boekenkast te maken et voilà.

Het stro werd ruimhartig ter beschikking gesteld door de konijnen die we toen hadden en het trapje naar de hooizolder werd gemaakt van aanmaakhoutjes.

Het enige wat ik kocht was een scharniertje voor de deur naar het beestengedeelte. Waar die beesten niet eens zaten, ook niet in het echte kerstverhaal, want ezel en os stonden Jezus immers bij de kribbe warm te blazen.

Maar dat vertelde ik allemaal niet aan mijn schoonzoon. Wel dat ik de beeldjes na kerst nog steeds inpak in dezelfde oude krant – De Tijd van 14 december 1949 – als mijn moeder deed.

Vond ie wel leuk, hij is zelf een krantenjongen, van het Financieel Dagblad.

Ik ben nog anderhalf jaar jonger dan die oude krant. Vind ik wel leuk.

‘Ik trek je kop eraf’ (4)

Deel 1 | Deel 2Deel 3Deel 4 Deel 5 |  Deel 6Deel 7Deel  8 | Deel  9 Deel  10 | Deel  11 |
Deutsch

Ken je dat gevoel? Je wilt vanuit een oprit rechtsaf slaan, maar aan de stroom auto’s van links komt maar geen eind. De anderen hebben voorrang en de gedachte bekruipt je dat je hier nooit meer weg komt.

Dat gevoel is me talloze malen bekropen toen ik op de Duitse jeugdzorg wachtte die mijn woning moest goedkeuren voor de jeugdzorgcollega’s in Moskou. Die Duitsers kwamen maar niet langs en we vreesden al dat we onze negenjarige pleegzoon Tim nooit konden laten overkomen. Daarna stuurde Jeugdzorg Kleef het rapport tot overmaat van ramp ook nog eens op per gewone post. Hele toeren moest mijn eega in Moskou uithalen om de brief te redden.

Duitse hobbel genomen. Russische voogdij een feit. Nu een Duits visum aanvragen.

Zo gezegd, zo niet gedaan. Eerst moeten allerlei Russische documenten van een apostille worden voorzien. Een apostille is een echtheidsverklaring die documenten van het ene land rechtsgeldig maakt in andere verdragslanden. In Nederland kun je voor elke apostille terecht bij elke rechtbank. Meer dan tien minuten ben ik er in ons land nooit aan kwijt geweest.

„Kom over vier weken maar terug voor uw apostille”, zegt een ambtenaar van het ministerie van Justitie in Moskou tegen mijn eega.
„Vier weken? Kan dat niet sneller?”
„Nee, en vroeger duurde het drie maanden, dus wees maar blij.”

Zonder apostille is de rechterlijke uitspraak waarbij de moeder uit de ouderlijke macht is ontzet, niet geldig voor het Duitse consulaat.

„Waarom duurt het zo lang?”, probeert mijn eega nog maar eens.
„Eerst sturen we een informatieverzoek per post naar de rechtbank”, zegt de ambtenaar, „en daarna stuurt de rechtbank het ingevulde formulier per post terug naar ons.”

Daar is ie weer, twee keer nog wel, de Russische post, gesel der mensheid.

Drie weken later gaat mijn eega maar eens poolshoogte nemen.
„Nog niets hoor”, zeggen ze op het ministerie.
„Maar u had vier weken genoemd. Wat als het formulier over een week nog niet terug is?”
„Dan krijgt u van ons een afwijzing, dus geen apostille.”
„Een afwijzing? Op welke gronden?”
„Nou gewoon, geen reactie van de rechtbank.”

Mijn eega gaat naar de rechtbank en vraagt of ze daar het apostilleverzoek binnen hebben gekregen.
Nee.

Terug naar het ministerie.
„Kunt u mij een duplicaat van dat verzoek geven?”, vraagt mijn eega. „Dan ga ik er zelf mee langs bij de rechtbank.”
„Nee, hebben we al gezegd, dat mag niet.”
„Zo belandt mijn pleegkind alsnog in een weeshuis. Is er dan echt geen mouw aan te passen?”
Er wordt een chef bij gehaald.
„Nee, dat kan niet mens, wat zeur je nou? Wij hebben onze regels.”
„Maar uw stuk is al drie weken onderweg. Wilt u op uw geweten hebben dat een kind naar het weeshuis moet?”
De chef krabt zich op het achterhoofd.
„Kom morgenmiddag maar terug, om half vier. U krijgt het stuk voor de rechtbank mee, bij wijze van hoge uitzondering. Dat doen we anders nooit. Maar retour moet het per post. We nemen het in geen geval van u aan.”

De rechter toont alle begrip. En de rechtbank is bereid een koerier in te zetten, uiteraard op onze kosten. Het wordt de Russische tak van EMS.

Track & trace. Dagen lang geen enkele beweging. Dan duikt het poststuk op in een gat buiten Moskou. Weer stilte. Aha, de koerier heeft het stuk in handen. Dan een treurige melding: mislukte poging tot aflevering. Tijdstip: vrijdagavond tien over zes. Ministerie niet thuis. De minister moet het poststuk nu kennelijk zelf komen ophalen. Wel een identiteitsbewijs meenemen.

„Sorry, sorry”, zegt een EMS-dame bij de Russische post over de telefoon tegen mijn eega. „Maandag bezorgt de koerier het stuk nogmaals.”

Maandag laat in de middag. Track & trace. Geen enkele beweging. Ten einde raad bel ik een vriend in Moskou.
„Dat is een eenvoudig probleem”, zegt de vriend. „Los ik wel even op.”

Dinsdagochtend half twaalf. Track & trace: poststuk afgeleverd.

„Hoe heb je ’m dat geflikt?”, vraag ik aan mijn vriend.
Hij had zijn kompaan Andrej gestuurd. Om negen uur die ochtend komt er bij het bewuste postkantoor een Mercedes Geländewagen voorrijden, een joekel van een SUV. Daar stapt Andrej uit, een reus van een vent, type bodybuilder.
„Waar is de chef? Die wil ik onmiddellijk spreken.”
„Waarmee kan ik u helpen?”, vraagt het meisje aan de balie bedeesd.
„Ik zei: ik wil de chef spreken. En wel nu.”

Intussen is het een komen en gaan van koeriers.
„Wat is het probleem?”, vraagt de chef.
„Dit poststuk, daar kom ik voor.” Andrej overlegt de track & trace-code.
De chef rommelt wat. „Hier is het.”
„Waar is de koerier die het stuk moet bezorgen?”
De chef pakt een jongeman bij de arm die net voorbijkomt.
„Jij bent de koerier?”, zegt Andrej. „Aan jou de keus: je gaat nu onmiddellijk dit stuk bij het ministerie afleveren en dan betaal ik je een extraatje of ik trek je kop eraf.”

„Nog niet binnen”, zegt de afdelingschef op het ministerie.
„Bij de balie hiernaast zeiden ze net van wel”, werpt mijn eega tegen. „Ze zeiden dat u het zo kunt pakken.”
De chef kookt van woede. „Jullie denken dat dat allemaal zo simpel is. Er komen hele procedures bij kijken hoor. Wat wilt u nou?”
Mijn eega wil maar één ding. „Wanneer?”
„Kom morgen om twaalf uur, ga op de gang zitten wachten en verroer je niet.”

Twaalf uur. In de gang staat een enorme rij. Mijn eega blijft zitten waar ze zit en verroert zich niet. Medewerkers lopen voorbij en kijken haar aan. De chef komt voorbij en doet of hij haar niet ziet.
Na twintig minuten schiet mijn eega een medewerker aan. „Wanneer ben ik aan de beurt?”
„Daar gaat de chef over”, zegt de medewerker schichtig.
Daar is ie dan, de chef. Alweer boos. „Wat zit u daar nou, het stuk is allang klaar.”
Zuchtend en foeterend maakt de chef zijn paperassen in orde. Als mijn eega eindelijk naar buiten loopt, hoort ze een medewerker tegen een collega zeggen: „Wat een rotdag. Niks dan scheldpartijen.”

In dezelfde straat zit ook een banketbakker. Mijn eega loopt er naar binnen, koopt een taart en keert terug naar het ministerie. Een medewerker kijkt of hij water ziet branden: is ze daar nu alweer?

„Alsjeblieft, een taart voor jullie. Misschien helpt dit jullie aan een beter  humeur.”

„Eh… dank u”, stamelt de medewerker.

Het Russische dossier is klaar. Op naar het Duitse consulaat. Zou Tim nu naar zijn pleegouders in Duitsland mogen of wachten er nieuwe obstakels? Intussen zit mijn eega door de voogdijperikelen al zeven maanden vast in Moskou. Een kind krijgen via de bureaucratie is lastiger dan via de baarmoeder.

(Wordt vervolgd)

Deel 1 | Deel 2Deel 3Deel 4 Deel 5 |  Deel 6Deel 7Deel  8 | Deel  9 Deel  10 | Deel  11 |
Deutsch

 

________________________________

Reageren kan hier.

‘Ich ziehe dich den Kopf ab’ (4)

Teil 1 | Teil 2Teil 3 | Teil 4 | Nederlands

Kennst du dieses Gefühl? Du willst von einer Einfahrt aus nach rechts abbiegen, aber am Strom der Autos von links kommt kein Ende. Die anderen haben Vorfahrt und der Gedanke beschleicht dich, dass du hier nicht mehr wegkommen wirst.

Dieses Gefühl traf mich unzählige Male, als ich darauf wartete, dass ein deutsches Jugendamt mein Heim für Jugendamtkollegen in Moskau genehmigen musste. Die Deutschen stolperten immer, um die Wohnung zu inspizieren, und wir befürchteten, dass wir unseren neunjährigen Pflegesohn Tim nie zu uns nach Deutschland mitbringen könnten. Danach schickte das Jugendamt Kreis Kleve zu allem Unglück seinen Bericht mit der normalen Post. Meine Frau musste in Moskau auf alle möglichen Tricks und Schichten zurückgreifen, um den Brief zu retten.

Deutsche Hürde genommen. Vormundschaft eine Tatsache. Jetzt ein deutsches Visum beantragen.

Wie gesagt, so nicht getan. Zuerst müssen alle Arten von russischen Dokumenten mit einer Apostille versehen werden. Eine Apostille ist eine Echtheitserklärung, die Dokumente aus einem Land in anderen Vertragsstaaten rechtsgültig macht. In den Niederlanden kann man sich für jede Apostille an jedes Gericht wenden. Mehr als zehn Minuten habe ich daran in unserem Land noch nie verloren.

„Kommen Sie in vier Wochen für Ihre Apostille zurück”, sagt ein Beamter des Justizministeriums in Moskau zu meiner Frau.
„Vier Wochen? Geht das nicht schneller?”
„Nein, und in der Vergangenheit waren es drei Monate, also Sie können von Glück reden.”

Ohne Apostille ist das Urteil des Gerichts, mit dem der Mutter das Sorgerecht entzogen ist, für das deutsche Konsulat nicht gültig.

„Warum dauert es so lange?”, versucht meine Frau noch einmal.
„Zuerst senden wir eine Informationsanfrage per Post an das Gericht”, sagt der Beamte. „Und dann schickt uns das Gericht das ausgefüllte Formular per Post zurück.”

Da ist sie wieder, zweimal sogar, die russische Post, Geißel der Menschheit.

Drei Wochen später beschließt meine Frau zu sehen, wie das Geschäft läuft.
„Noch nichts”, sagen die Leute im Ministerium.
„Aber Sie hatten vier Wochen erwähnt. Was passiert, wenn das Formular jetzt nicht innerhalb einer Woche zurückgeschickt wird?”
„Dann erhalten Sie von uns eine Ablehnung, also keine Apostille.”
„Eine Ablehnung? Aus welchem Grund?”
„Nun ja, keine Antwort vom Gericht.”

Meine Frau eilt zum Gericht und fragt, ob sie dort den Apostille-Antrag erhalten haben.
Nein.

Zurück zum Ministerium.
„Können Sie mir ein Duplikat dieser Anfrage geben? Dann werde ich es dem Gericht selbst übergeben.”
„Nein, wir haben schon gesagt, das sei nicht erlaubt.”
„So kommt mein Pflegekind doch in ein Waisenhaus. Gibt es wirklich keine Lösung?”
Der Abteilungsleiter wird gerufen.
„Nein Mensch, unmöglich, was nörgeln Sie? Wir haben unsere Regeln.”
„Aber die Post ist schon seit drei Wochen unterwegs. Möchten Sie auf Ihrem Gewissen haben, dass ein Kind ins Waisenhaus muss?”
Der Leiter kratzt sich am Kopf.
„Kommen Sie morgen Nachmittag um halb fünf wieder. Sie erhalten das Dokument für das Gericht. Aber es soll per Post zurückkommen. Wir werden es unter keinen Umständen von Ihnen annehmen.”

Der Richter ist ein verständnisvoller Mensch. Und das Gericht ist bereit, einen Kurier zu benutzen, natürlich auf unsere Kosten. Es wird der russischen Niederlassung von EMS  anvertraut.

Sendungsverfolgung. Lange Zeit keine Bewegung. Dann erscheint die Postsendung in einem Nest außerhalb Moskaus. Wieder Stille. Aha, der Kurier hat die Sendung erhalten. Dann diese Meldung: Fehlgeschlagener Zustellversuch. Zeit: Freitagabend, zehn nach sechs. Schalter geschlossen. Ministerium nicht zu Hause. Der Minister muss nun anscheinend selbst zur Abholung der Postsendung kommen. Ausweis mitbringen.

„Sorry, sorry”, sagt eine EMS-Lady von der russischen Post. „Am Montag bietet es der Kurier wieder an.”

Montag am späten Nachmittag. Sendungsverfolgung. Überhaupt keine Bewegung. Ich bin mit meiner Weisheit am Ende und rufe einen Freund in Moskau an.
„Das ist ein einfaches Problem”, sagt der Freund. „Ich werde das für dich lösen.”

Dienstag halb eins. Sendungsverfolgung: Postsendung geliefert.

„Wie hast du das gedeichselt?”, frage ich meinen Freund.
Er hatte seinen Partner Andrej geschickt. Um neun Uhr an diesem Morgen kommt ein riesiger Mercedes-Geländewagen bei der bewussten Poststelle an. Dort steigt Andrej aus, ein Hüne von Gestalt.
„Wo ist der Leiter? Ich muss ihn sofort sprechen.”
„Womit kann ich Ihnen helfen?”, fragt das Mädchen an der Theke schüchtern.
„Ich sagte: Ich muss mit dem Leiter sprechen. Und zwar jetzt.”

Inzwischen ist es ein Kommen und Gehen von Kurieren.
„Was ist das Problem?”, fragt der Leiter.
„Diesen Gegenstand, dafür komme ich.” Andrej schiebt ihm die Sendungsnummer unter die Nase.
Der Leiter stöbert in einem Schrank. „Hier ist es.”
„Wo ist der Kurier, der die Postsendung zustellen muss?”
Der Leiter packt einen jungen Mann am Arm, der gerade vorbeikommt.
„Du bist der Kurier?”, sagt Andrej. „Du hast die Wahl: du wirst diesen Gegenstand sofort dem Ministerium übergeben, und dann werde ich dich ein Extra zahlen, oder ich ziehe dich den Kopf ab.”

„Noch nichts”, sagt der Leiter im Ministerium.
„Ihre Kollegen am Schalter sagen, dass die Postsendung da ist”, wendet meine Frau ein.
Der Leiter kocht vor Wut. „Sie denken, das alles sei so einfach. Es gibt ganze Prozeduren. Was wollen Sie denn?”
Meine Frau will nur eines. „Wann?”
„Kommen Sie morgen um zwölf Uhr. Setzen Sie sich auf den Flur und bewegen Sie sich nicht.”

Zwölf Uhr. Im Flur steht eine lange Schlange. Meine Frau bleibt wo sie ist und bewegt sich nicht. Mitarbeiter gehen vorbei und schauen sie an. Der Leiter kommt vorbei und tut so, als würde er sie nicht sehen.
Nach zwanzig Minuten erschießt meine Frau einen Angestellten. „Wann bin ich an der Reihe?”
„Chefsache”, sagt der Mitarbeiter scheu.
Da ist er ja, der Leiter. Wieder wütend. „Was sitzen Sie da, die Apostille ist schon lange fertig.”
Seufzend und schäumend kümmert sich der Leiter um seine Papiere. Als meine Frau schließlich nach draußen geht, hört sie, wie ein Mitarbeiter einem Kollegen sagt: „Was für ein schreckliger Tag. Nichts als Beschimpfungen.”

In derselben Straße befindet sich eine Konditorei. Meine Frau kauft eine Torte und kehrt zum Ministerium zurück. Ein Mitarbeiter guckt, als ob er Wasser brennen sieht: Sie wieder?

„Bitte, eine Torte für Sie. Vielleicht hilft Ihnen das, bessere Laune zu bekommen.”

„Eh… danke”, stammelt der Mitarbeiter.

Das russische Dossier ist fertig. Auf zum deutschen Konsulat. Würde Tim jetzt zu seinen Pflegeeltern nach Deutschland gehen dürfen oder warten neue Hindernisse auf uns? Inzwischen sitzt meine Frau wegen der Vormundschaftstuerei schon seit sieben Monaten in Moskau fest. Ein Kind durch die Bürokratie zu bekommen, ist schwieriger als durch die Gebärmutter.

(Fortsetzung folgt.)

Teil 1 | Teil 2Teil 3 | Teil 4 | Nederlands

______________________________________________

Sie können Ihren Kommentar hier posten.