Tag archieven: euthanasie

Doodvonnis

rob rond„Kijk meneer, hier staat het toch echt: als u zover heen bent dat u uw eigen familie niet meer herkent, verklaart u een zachte dood te willen. Met doktershulp. Uw handtekening staat eronder. Alles zwart op wit. Weet u dat niet meer?”

De oude man weet niet waar hij is. Welke dag het is. Of wie er bij zijn bed staan.

„Waarom wilt u dood?”, vraagt de witgejaste man, zwaaiend met het papiertje.

„Kijk, hij huilt”, zegt de vrouw naast hem. „Mijn vader kan zich verbaal niet meer uiten, maar die traan zegt toch genoeg? Natuurlijk wil hij dood. En het staat er toch precies?”

De dokter fronst. „Uw vader zal het hier ter plekke toch echt moeten bevestigen. Bij twijfel geen euthanasie.”

„Maar dokter, wat is dan de zin van zo’n wilsbeschikking? Die heeft hij nou juist opgesteld toen hij nog bij zinnen was. Voor later, als hij niet meer in staat zou zijn om erom te vragen. Dat respecteer ik. En dat verwacht ik ook van u. Daarom zijn we nou net met u in zee gegaan. Als u nu weigert, dan zet u ons voor het blok en moet ik er een andere arts bij halen.”

„Uw vader vindt toch nog dingen leuk? Hij geniet als ze met hem door het park wandelen, hij eet nog met smaak en is blij met bezoek.”

„Daar gaat het niet om, dokter. Hij kan niets meer zelfstandig – een luier omdoen, zich aankleden, douchen, een lepel naar zijn mond brengen. Hij heeft een tijd geleden duidelijk aangegeven dat hij dit niet wil. Dat van dat bezoek is ook flauwekul. De zuster of zijn dochter – hij ziet het verschil niet eens. Ik heb hem moeten beloven dat ik hem zou helpen als dit moment kwam. Nou, dat moment is daar en ik hou mijn woord. Uit liefde voor mijn vader en niks anders.”

„Ik zie hem nu toch duidelijk nee schudden.”

„Nee schudden? Dokter, hoe komt u erbij. Dat is een zenuwtrek. Kijk, door uw schuld gaat hij nog harder schudden. Wat u nu doet, dokter, is mensonterend. Wij mogen mijn vader niet aan zijn lot overlaten. Lees die wilsbeschikking er nog maar eens op na. Hoe duidelijk wil je het hebben?”

Duidelijk? Vier jaar geleden zei een demente Brabantse vrouw van 64 jaar met zo’n verklaring iets heel anders dan wat ze op schrift had gesteld. Ze zei: „Doodgaan wil ik niet. Dan ben ik niets meer.” Later gaf ze vagere antwoorden, maar nooit een bevestiging dat zij dood wilde. Haar man en de dokter luisterden niet naar de nieuwe persoon die deze vrouw was geworden. Zij bleven luisteren naar de oude persoon en zetten door. Tegen een injectie bood de vrouw weerstand in haar slaap. Zij overleed. Een toetsingscommissie oordeelde dat er zorgvuldig gehandeld was.

Een wilsbeschikking wordt zo het doodvonnis dat je tekent voor de andere persoonlijkheid die je zelf ooit kunt zijn. De adder: je mag je niet bedenken. Je nieuwe ik, die andere dingen wil en anders in het leven staat, heeft niets over zichzelf te vertellen. De andere persoon die je vroeger was en niet meer bestaat, is de baas over jou en mag jou om zeep helpen.

Een wilsbeschikking? Akkoord, maar voor mij luidt de tekst: aan mijn lijf alleen de polonaise die ik op het moment zelf kies. En als ik zwijg, mag niks.

_________________________________

Reageren kan hier.

Moordvent

rob rond‘Zodra ik mijn eigen familie niet meer herken, wil ik dat een arts mij helpt aan een goede dood. Deze verklaring is aan de orde, indien ik op enig tijdstip niet in staat ben haar te bevestigen, te wijzigen of te herroepen, op grond van onvoldoende bewustzijn of onvermogen mij uit andere hoofde te uiten.’

„Meneer Vunderink, kijkt u mij eens aan.”
Wat een drukte aan mijn bed. Wie zijn die lui?
„Pa, de dokter wil je wat vragen stellen.”
Wat willen die lui? Ik heb honger. Ik wil iets lekkers.
„Ik heb honger. Ik wil iets lekkers.”
„Geef hem maar iets”, zegt de dokter.
Chocoladepudding met slagroom. Hoe zouden ze weten dat ik dat lekker vind?

„Herkent u dit?” De dokter wappert met een papiertje. „Hier staat dat u met behulp van een arts wilt sterven als u dement mocht worden en gezinsleden niet meer herkent. Weet u zeker dat u nooit meer wakker wilt worden?”

Ik hoop dat ik straks meer pudding krijg. Ik wil elke dag wel pudding. Ik hoop dat ik nog heel vaak pudding krijg. Met slagroom. Maar dat gezeur. Ik wou dat ze er een einde aan maakten.
„Ik wou dat jullie er een einde aan maakten.”

„Weet u wie dit is?”, vraagt de dokter, wijzend op de man naast hem.
Wat is dit voor dom gedoe. Ik zal mijn eigen broer toch wel herkennen?
„Ik zal mijn eigen broer toch wel herkennen?”
„Bijna goed. Probeert u het nog eens.”
Het is mijn broer toch? En waar blijft dat lekkers?
„Waar blijft dat lekkers?”
„Pa, je hebt je toetje al op.”
Ik heb helemaal niks op. Wat een treiterkoppen. Wat denken ze wel. Dat ik dement ben? Laat die lui eens normaal doen.
„Wat denken jullie wel! Dat ik dement ben? Doe eens normaal, man!”

„Zie, dokter, huilt-ie alweer. Dat doet mijn vader steeds vaker als-ie iets niet begrijpt. Dit is precies waar hij bang voor was toen hij nog bij de tijd was: een onwaardige oude dag. Bang om niet meer te snappen wie hij is. Of waar hij is. Daar was die verklaring voor.”

Waar blijft mijn lekkers? Waarom pesten ze me zo? Dit is ondraaglijk. Er moet een einde aan komen.
„Dit is ondraaglijk. Er moet een einde aan komen.”

„Daar blijft u bij, meneer Vunderink? U weet dat zeker?”
Ik wil iets lekkers en natuurlijk weet ik dat zeker.
„Natuurlijk weet ik dat zeker.”
De dokter zet een injectiespuit op de arm van de man in het bed.

Hé, waarom doen ze het licht uit?

Ziek gefantaseer? Op 15 maart 2011 werd euthanasie gepleegd op een 64-jarige demente vrouw in Brabant. Jaren eerder, bij de eerste tekenen van alzheimer, had ze een verklaring getekend waarin ze om euthanasie vroeg zodra ze rijp was voor een verpleegtehuis. Uiteindelijk herinnerde ze zich haar verzoek niet meer. Op de vraag van een arts of ze nog steeds euthanasie wilde, antwoordde ze: „Doodgaan wil ik niet. Dan ben ik niets meer.”

Helaas. Het papiertje geeft de doorslag. Nu is de dokter de baas. Een moordvent.