‘Ik trek je kop eraf’ (4)

Deel 1 | Deel 2Deel 3Deel 4 Deel 5 |  Deel 6Deel 7Deel  8 | Deel  9 Deel  10 | Deel  11 |
Deutsch

Ken je dat gevoel? Je wilt vanuit een oprit rechtsaf slaan, maar aan de stroom auto’s van links komt maar geen eind. De anderen hebben voorrang en de gedachte bekruipt je dat je hier nooit meer weg komt.

Dat gevoel is me talloze malen bekropen toen ik op de Duitse jeugdzorg wachtte die mijn woning moest goedkeuren voor de jeugdzorgcollega’s in Moskou. Die Duitsers kwamen maar niet langs en we vreesden al dat we onze negenjarige pleegzoon Tim nooit konden laten overkomen. Daarna stuurde Jeugdzorg Kleef het rapport tot overmaat van ramp ook nog eens op per gewone post. Hele toeren moest mijn eega in Moskou uithalen om de brief te redden.

Duitse hobbel genomen. Russische voogdij een feit. Nu een Duits visum aanvragen.

Zo gezegd, zo niet gedaan. Eerst moeten allerlei Russische documenten van een apostille worden voorzien. Een apostille is een echtheidsverklaring die documenten van het ene land rechtsgeldig maakt in andere verdragslanden. In Nederland kun je voor elke apostille terecht bij elke rechtbank. Meer dan tien minuten ben ik er in ons land nooit aan kwijt geweest.

„Kom over vier weken maar terug voor uw apostille”, zegt een ambtenaar van het ministerie van Justitie in Moskou tegen mijn eega.
„Vier weken? Kan dat niet sneller?”
„Nee, en vroeger duurde het drie maanden, dus wees maar blij.”

Zonder apostille is de rechterlijke uitspraak waarbij de moeder uit de ouderlijke macht is ontzet, niet geldig voor het Duitse consulaat.

„Waarom duurt het zo lang?”, probeert mijn eega nog maar eens.
„Eerst sturen we een informatieverzoek per post naar de rechtbank”, zegt de ambtenaar, „en daarna stuurt de rechtbank het ingevulde formulier per post terug naar ons.”

Daar is ie weer, twee keer nog wel, de Russische post, gesel der mensheid.

Drie weken later gaat mijn eega maar eens poolshoogte nemen.
„Nog niets hoor”, zeggen ze op het ministerie.
„Maar u had vier weken genoemd. Wat als het formulier over een week nog niet terug is?”
„Dan krijgt u van ons een afwijzing, dus geen apostille.”
„Een afwijzing? Op welke gronden?”
„Nou gewoon, geen reactie van de rechtbank.”

Mijn eega gaat naar de rechtbank en vraagt of ze daar het apostilleverzoek binnen hebben gekregen.
Nee.

Terug naar het ministerie.
„Kunt u mij een duplicaat van dat verzoek geven?”, vraagt mijn eega. „Dan ga ik er zelf mee langs bij de rechtbank.”
„Nee, hebben we al gezegd, dat mag niet.”
„Zo belandt mijn pleegkind alsnog in een weeshuis. Is er dan echt geen mouw aan te passen?”
Er wordt een chef bij gehaald.
„Nee, dat kan niet mens, wat zeur je nou? Wij hebben onze regels.”
„Maar uw stuk is al drie weken onderweg. Wilt u op uw geweten hebben dat een kind naar het weeshuis moet?”
De chef krabt zich op het achterhoofd.
„Kom morgenmiddag maar terug, om half vier. U krijgt het stuk voor de rechtbank mee, bij wijze van hoge uitzondering. Dat doen we anders nooit. Maar retour moet het per post. We nemen het in geen geval van u aan.”

De rechter toont alle begrip. En de rechtbank is bereid een koerier in te zetten, uiteraard op onze kosten. Het wordt de Russische tak van EMS.

Track & trace. Dagen lang geen enkele beweging. Dan duikt het poststuk op in een gat buiten Moskou. Weer stilte. Aha, de koerier heeft het stuk in handen. Dan een treurige melding: mislukte poging tot aflevering. Tijdstip: vrijdagavond tien over zes. Ministerie niet thuis. De minister moet het poststuk nu kennelijk zelf komen ophalen. Wel een identiteitsbewijs meenemen.

„Sorry, sorry”, zegt een EMS-dame bij de Russische post over de telefoon tegen mijn eega. „Maandag bezorgt de koerier het stuk nogmaals.”

Maandag laat in de middag. Track & trace. Geen enkele beweging. Ten einde raad bel ik een vriend in Moskou.
„Dat is een eenvoudig probleem”, zegt de vriend. „Los ik wel even op.”

Dinsdagochtend half twaalf. Track & trace: poststuk afgeleverd.

„Hoe heb je ’m dat geflikt?”, vraag ik aan mijn vriend.
Hij had zijn kompaan Andrej gestuurd. Om negen uur die ochtend komt er bij het bewuste postkantoor een Mercedes Geländewagen voorrijden, een joekel van een SUV. Daar stapt Andrej uit, een reus van een vent, type bodybuilder.
„Waar is de chef? Die wil ik onmiddellijk spreken.”
„Waarmee kan ik u helpen?”, vraagt het meisje aan de balie bedeesd.
„Ik zei: ik wil de chef spreken. En wel nu.”

Intussen is het een komen en gaan van koeriers.
„Wat is het probleem?”, vraagt de chef.
„Dit poststuk, daar kom ik voor.” Andrej overlegt de track & trace-code.
De chef rommelt wat. „Hier is het.”
„Waar is de koerier die het stuk moet bezorgen?”
De chef pakt een jongeman bij de arm die net voorbijkomt.
„Jij bent de koerier?”, zegt Andrej. „Aan jou de keus: je gaat nu onmiddellijk dit stuk bij het ministerie afleveren en dan betaal ik je een extraatje of ik trek je kop eraf.”

„Nog niet binnen”, zegt de afdelingschef op het ministerie.
„Bij de balie hiernaast zeiden ze net van wel”, werpt mijn eega tegen. „Ze zeiden dat u het zo kunt pakken.”
De chef kookt van woede. „Jullie denken dat dat allemaal zo simpel is. Er komen hele procedures bij kijken hoor. Wat wilt u nou?”
Mijn eega wil maar één ding. „Wanneer?”
„Kom morgen om twaalf uur, ga op de gang zitten wachten en verroer je niet.”

Twaalf uur. In de gang staat een enorme rij. Mijn eega blijft zitten waar ze zit en verroert zich niet. Medewerkers lopen voorbij en kijken haar aan. De chef komt voorbij en doet of hij haar niet ziet.
Na twintig minuten schiet mijn eega een medewerker aan. „Wanneer ben ik aan de beurt?”
„Daar gaat de chef over”, zegt de medewerker schichtig.
Daar is ie dan, de chef. Alweer boos. „Wat zit u daar nou, het stuk is allang klaar.”
Zuchtend en foeterend maakt de chef zijn paperassen in orde. Als mijn eega eindelijk naar buiten loopt, hoort ze een medewerker tegen een collega zeggen: „Wat een rotdag. Niks dan scheldpartijen.”

In dezelfde straat zit ook een banketbakker. Mijn eega loopt er naar binnen, koopt een taart en keert terug naar het ministerie. Een medewerker kijkt of hij water ziet branden: is ze daar nu alweer?

„Alsjeblieft, een taart voor jullie. Misschien helpt dit jullie aan een beter  humeur.”

„Eh… dank u”, stamelt de medewerker.

Het Russische dossier is klaar. Op naar het Duitse consulaat. Zou Tim nu naar zijn pleegouders in Duitsland mogen of wachten er nieuwe obstakels? Intussen zit mijn eega door de voogdijperikelen al zeven maanden vast in Moskou. Een kind krijgen via de bureaucratie is lastiger dan via de baarmoeder.

(Wordt vervolgd)

Deel 1 | Deel 2Deel 3Deel 4 Deel 5 |  Deel 6Deel 7Deel  8 | Deel  9 Deel  10 | Deel  11 |
Deutsch

 

________________________________

Reageren kan hier.