Hans

Was Jenny maar in de buurt geweest met haar ogen, om zijn leven te verlengen. Duizend jaar is wat veel gevraagd, maar zeventig jaar is veel te kort. Een jaar of twintig erbij had ik Hans Vermeulen zeker gegund.

De weinige keren dat ik deze bescheiden gigant van de Nederlandse popmuziek heb ontmoet, wist hij op te vallen. Mijn eerste indruk was die van een harde jongen. Sandy Coast – vreemd genoeg legt iedereen de klemtoon op Sandy – speelde in het Brabantse dorpje Zeeland voor een halflege zaal en een DJ kon bij zijn aankondiging niet op de naam van de band komen. Even tussendoor: een DJ was toen alleen nog iemand die plaatjes aan elkaar praatte.
„En dan nu weer de beurt aan… eh… eh…”
Hulpeloos tilde de jongen zijn rechterarm op en plaatste zijn wijsvinger boven op zijn hoofd. Onmiddellijk spiegelde Hans dat gebaar en wees ook hij met zijn vinger op zijn schedeldak. Sardonisch lachje erbij.

Onze band Cobra kreeg van Hans een flinke veeg uit de pan in De Telegraaf. Cobrazanger Winston Gawke had een interview gegeven aan Jip Golsteijn en Barry Zand Scholten. Na het interview stak Winston aan de bar een tirade af. Waarom steunde de Nederlandse pers de eigen muzikanten niet? Waarom die waardering voor een band als Focus? Dat was toch helemaal niks! Die tirade kwam in de krant met een door Winston gesouffleerde kop: ‘Na Beatles kwam Cobra.’ Zoiets noem je: regelrecht het graf in prijzen. Een week later spuwde Hans in De Telegraaf zijn gal over Cobra en prees hij Focus.

Op het Legends Festival in een Apeldoorns park stelde Hans het publiek de leden van de band The Rest voor. „Op bas Len Bouman, net 65 jaar geworden. Voor het eerst van zijn leven een vast inkomen.”

Verder moet ik het doen met verhalen van anderen. En die zijn er. Begin jaren tachtig nam Hans het album ‘Terreno’ op met Pim Koopman als producer. Hans kwam altijd te laat en had nooit iets af. Hij blowde zichzelf die jaren bijkans bewusteloos. Een flard van een liedje had hij af, zonder tekst en zonder refrein.
„Ga maar naar huis”, zei Pim, „en kom maar terug als het af is.”
Intussen moest Pim in de studio de geboekte tijd zien te vullen, dus speelde hij pro forma maar vast een gitaarsolo in.
Toen Hans weer verscheen, had hij een refrein. En twijfel: „Ik weet niet of het wat is.”
Hij speelde het voor. Pims reactie: „Niets meer aan doen. Hebbes.”
Pim liet de gitaarsolo horen.
„Goed”, zei Hans, „die houden we.” Zo was ‘The Eyes of Jenny’ geboren, met een gitaarsolo van Pim Koopman. Het liedje zou Hans’ grootste hit worden.

„Ik hoor het al”, zei Hilde bij een bezoek aan de studio. Haar huwelijk met Hans was druk bezig te stranden en de sfeer was geladen. „Dit wordt dus ook weer niks.”

Met zulke fratsen moet je bij producer Koopman in de studio niet aankomen. Voor hij ging werken met Shocking Blue was hij gewaarschuwd voor Rob van Leeuwen en diens prikkelbaarheid, dus besloot hij bij de kennismaking op zijn eigen, brute wijze de lucht te klaren.
„Wat ben jij klein!”, zei Pim, terwijl hij Robs hand schudde. Zo, dat hadden ze maar vast gehad.

Toen het tijd was om de zang op te nemen, zei de technicus: „Ik weet precies wat er nu gaat gebeuren: Mariska Veres zingt in één keer het hele liedje goed in. Daarna een tweede take en die is nog beter. Dan begint Rob te zeiken en wordt de zang een hele dag lang woord voor woord ingeprikt. Daar wil ik niet bij zijn.”

Mariska zingt. Helemaal goed. Nog een keer. Nog beter.
Rob van Leeuwen: „Godvedegodvâh. Hé Veâh, rieleks toch ’ns un keâh. Je gaat thùis toch auk nie vals laupe zingûh.”

Ingreep van Pim. „Rob, zou jij even koffie kunnen gaan drinken aan de bar?”

Als een kleine jongen liet Rob zich wegsturen. Een half uur later was de zang klaar.

„Hoe heb je dat nou gedaan?”, wilde hij weten. Er waren wat oneffenheidjes bijgewerkt, meer niet.

„Zeg Hilde, zou jij misschien aan de bar een kopje koffie kunnen gaan drinken?” Pim zette haar de regiekamer uit.

Hans nerveus. „Eh Pim, ik heb liever dat je dat niet doet.” Hans hield niet van conflicten.

Tijdens een evenement met veel muzikanten stapte Hans op Lee Towers af.
„Hé Leen, gisteren was er een vent op tv, die deed al jouw liedjes.”
Een dag eerder was er een show van Sinatra uitgezonden.

Bij een andere gelegenheid was voor de muzikanten overnachting geregeld, waarbij ze twee aan twee een hotelkamer moesten delen. De organisatoren hadden het speciaal zo uitgedokterd dat Hans Vermeulen en Patricia Paay bij elkaar in een kamer belandden. Toen Hans de volgende ochtend de ontbijtzaal binnenkwam, kreeg hij een staand applaus.
Hans, vette grijns: „Ik hoefde niets te doen.”

Deze verhalen zijn uit de eerste en tweede hand. Voor zover niet legendarisch, laat ze bijdragen aan de mythe.

Hans’ afkeer van frictie bleek ook na het overlijden van Peter de Wit alias Pee White. Op zijn Facebook-tijdlijn plaatste Hans steevast R.I.P’s voor overleden vakgenoten, dus ook in het geval van Peter. Waarop de goegemeente gewoontegetrouw aan het prijzen sloeg.

Niet ik. ‘Peter de Wit was een dief’, schreef ik over de ex-manager van onze band Cobra. Waarop de goegemeente gewoontegetrouw over mij heen viel: over de doden niets dan goeds. Als dat het geval was, zou je tevergeefs zoeken naar boeken over Hitler, Stalin, Mao en Pol Pot.

Ik legde Hans uit hoe De Wit in elkaar stak. Toen een bandje de samenwerking met hem opzegde en de gitarist en bassist na veel gedoe hun geluidsinstallaties terugkregen, kwam er een moddergeluid uit de speakers. Wat bleek? De Wit had het speakerdoek met speldeprikken doorboord.
‘Ik meld je dit maar even via Messenger’, schreef ik Hans, ‘om het vuurtje niet verder op te poken.’
Hans: ‘Daar ben ik blij om.’

De laatste R.I.P. heeft Hans niet op zijn tijdlijn kunnen zetten. De schepper van het fantastische ‘I See Your Face Again’ is niet meer. Zonde.

________________________________

Reageren kan hier.