112

Nu alles rond mijn huisgenoot Chuck zo’n beetje achter de rug is, wil ik graag de perikelen rond mijn 112-melding voor een ambulance voor hem publiekelijk delen. Ik zal proberen om mijn verslag zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven. Maar het blijft subjectief, want gedaan vanuit mijn belevingswereld.

Zondagochtend vroeg hoorde ik Chuck roepen vanuit zijn kamer. Ik liep naar hem toe om te vragen wat er aan de hand was. „Please, call an ambulance”, antwoordde hij.
„Oké”, was mijn enige reactie, want ik had het al een beetje zien aankomen. Hij was al een paar weken ziek, maar zijn situatie was in drie dagen tijd zeer snel achteruit gegaan.

Ik liep terug naar de woonkamer, omdat daar de huistelefoon staat. Belde 112 en doorliep de gebruikelijke procedure. Uiteindelijk kreeg ik een 112-operator te spreken.
Ik probeerde haar duidelijk te maken dat mijn huisgenoot doodziek was en er dringend een ambulance  moest komen.

„Is uw huisgenoot nog bij kennis?”, vroeg zij.
„Ja”, antwoordde ik.
112: „Zou ik hem even mogen spreken?”
Ik: „Dat gaat helaas niet, omdat u op de intercom staat. Als ik de handset van het basisstation haal, wordt de verbinding verbroken. Mijn huisgenoot ligt namelijk in een andere kamer.”
112: „Oké, zou u dan naar hem toe willen lopen om te vragen of hij het warm of koud heeft?”
Ik: „Goed.”

Ik liep naar Chuck en vroeg of hij het warm had.
Chuck antwoordde zwakjes: „Ja.”
„Of heb je het koud?”
Weer zwakjes: „Ja.”

Dit schiet niet op, dacht ik. Terug in de woonkamer hervatte ik mijn 112-gesprek.
Ik: „Ja, hij heeft het warm, ziet eruit als een geest en geeft licht in het donker.”
112: „Kunt u nu vragen of hij hoofdpijn heeft?”
Ik: „Mevrouw, hij is doodziek en die ambulance is echt nodig.”
112: „Goed mijnheer, maar ik moet bepalen of er een ambulance moet komen of dat de doktersnachtdienst het  kan afhandelen. En op dit moment is dat nog niet duidelijk voor mij.”
„Oké, ik ga wel weer”, zei ik.

„Wat is dit nou, geloven jullie hem niet of zo?”, zei een vriend van mij, die op bezoek was.
112: „Wie is dat op de achtergrond?” De vrouw klonk lichtelijk geïrriteerd.
Ik: „Dat is een vriend van mij. Ik ga nu naar mijn huisgenoot.”

Na wederom bij Chuck geweest te zijn deed ik verslag.
Ik: „Ja, hij heeft hoofdpijn en voelt zich beroerd. Hij heeft ook last van hartkloppingen.” 112: „Oké, politie en ambulance zijn onderweg. Zou u die vriend naar buiten willen sturen om de ambulance op te vangen?”
Ik: „Dat doe ik zelf wel, bedankt en tot ziens.”
112: „Dag meneer.”

Direct na het telefoongesprek trok ik mijn jas aan om naar buiten te gaan. Terwijl ik naar buiten liep, ging de buitenbel.
Ik, door de intercom: „Hallo?”
„Politie”, was het korte antwoord.

Ik drukte op de knop van de centrale deuropener van onze flat om de toegangspoort tot de binnenplaats voor hen te openen. Onmiddellijk ging ik via het trappenhuis naar beneden, richting toegangsdeur van onze flat. Daar aangekomen zag ik zes agenten mijn richting op stormen. Ik deed de deur open om ze binnen te laten. Meteen begonnen ze me te ondervragen.

Agent 1: „Ja, wat is er allemaal aan de hand hier?”
Agent 2, tegelijkertijd: „Waar ben je mee bezig?”
Agent 3: „Heb je iets waar je naam op staat?”
Ik: „Ik heb 112 gebeld voor een ambulance voor mijn zieke huisgenoot.”
En tegen agent 3 zei ik: „Heb ik boven liggen.”

„Hoe ziek is hij dan?”, was hun wedervraag.
„Heel erg ziek”, was mijn antwoord.
Vervolgens zei ik: „Maar beter gaan jullie zelf even boven kijken, dan kunnen jullie zelf zien hoe ernstig het is. Het is op de derde etage.”
„O ja, o ja”, was hun antwoord.

En vier van de zes gingen de trap op naar mijn appartement. Ik maakte aanstalten om de straat op te gaan, om de ambulance op te gaan vangen.
„Wat ga jij doen?”, vroeg een van de twee achtergebleven agenten.
Ik: „De ambulance opvangen, zodat ze niet naar de ingang van de flat hoeven te zoeken.”
Agent: „Dat is niet nodig, dat doen wij wel. Ga jij maar terug naar boven.”
„Oké”, antwoordde ik.

Tot mijn verbazing liepen die twee agenten vervolgens met mij mee naar boven. Daar aangekomen zie ik dat twee van de vier agenten die eerder naar boven waren gegaan, bezig zijn met mijn bezoekende vriend, op een manier die makkelijk uit de hand zou kunnen lopen. Ik dirigeer mijn vriend richting woonkamer. Op dat moment komen de twee andere agenten uit Chucks kamer en ik zie dat hun houding heel anders is geworden.

„Het gaat om Chucky”, zeggen ze tegen hun collega’s.

Prompt hoor ik een van de agenten via zijn portofoon een melding maken:
„Alles rustig hier en die ambulance is echt nodig.”

Ik sluit de woonkamerdeur.
„Ze begonnen mij gelijk te duwen”, zegt mijn vriend. „Terwijl ik ze alleen maar wilde wijzen waar ze moesten zijn. Ook bevalen ze mij om naar de woonkamer te gaan en het vooral niet te wagen daar uit te komen.”

Het duurt nog een aantal minuten voordat de ambulance eindelijk arriveert. Terwijl de ambulancebroeders Chuck voor vertrek gereedmaken, komt een van de
agenten vragen waarom wij niet komen kijken hoe het met Chuck gaat.
Ik: „Ik wil jullie niet voor de voeten lopen.”
Mijn vriend: „Het was mij verboden om de huiskamer te verlaten.”
„Oké, dat wist ik niet”, zegt de agent.

Even later zie ik Chuck voor het laatst de flat verlaten, temidden van twee agenten die hem dragen. Later verneem ik dat hij in de nog voor onze flat geparkeerde ambulance al een hartaanval kreeg. Reanimatie begon in de ambulance en werd bij aankomst in het Westeinde Ziekenhuis door de Intensive Care overgenomen. De reanimatie lukte, maar Chuck was wel in coma geraakt en die zou aanhouden tot aan zijn dood, de volgende dag.

________________________________

Reageren kan hier.