Belofte? Nee, een akkoord

Brak het Westen zijn belofte dat de NAVO niet oostwaarts zou uitbreiden? Dat beweren de Russen al jaren.

De NAVO werd in 1949 opgericht met als hoofddoel Europese landen te beschermen tegen de Sovjet-dreiging. Cruciaal is artikel 5: een aanval op één NAVO-lid is een aanval op alle leden.

In 1955 mocht West-Duitsland zich ook aansluiten. Toen in 1989 de Berlijnse muur viel en de twee Duitslanden zich wilden herenigen, was de vraag: wat betekent dat voor de NAVO? Op 12 september 1990 zette de Sovjet-buitenlandminister Sjevardnadze in Moskou zijn handtekening onder het Duitse herenigingsverdrag. Daarmee schoof de NAVO-grens oostwaarts op, en wel tot aan de Poolse grens. Met Russische instemming.

Er waren twee voorwaarden die hadden geholpen Sovjet-president Gorbatsjov over de streep te trekken. Op het gebied van de voormalige DDR mocht de NAVO geen kernwapens plaatsen en er mochten alleen Duitse NAVO-militairen gelegerd worden, behalve als de Duitsers zelf andere landen toelieten.

Niet lang daarna, in december 1991, viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Een hele reeks Oost-Europese landen stak de vinger op om ook NAVO-lid te worden. Op alle mogelijke manieren probeerden de Russen een verdere uitbreiding van het bondgenootschap te verijdelen. Aan Gorbatsjov zou zijn beloofd dat de NAVO-grens geen inch dichter bij Rusland zou komen te liggen, aldus minister Primakov van Buitenlandse Zaken.

Er bestaat geen enkel document waaruit die belofte valt op te maken. Waar komt die Russische bewering dan vandaan?

In de aanloop naar de Duitse hereniging vond druk overleg plaats tussen de politieke top van onder meer de VS, de Sovjet-Unie en Duitsland. Die politici staken hun eigen meningen niet onder stoelen of banken en liepen elkaar behoorlijk voor de voeten.

VS-minister Baker van Buitenlandse Zaken was begin 1990 behoorlijk scheutig met opmerkingen als: „Zou u liever een herenigd Duitsland hebben dat gebonden is aan de NAVO met de verzekering dat de NAVO-jurisdictie geen inch zou opschuiven in oostwaartse richting?” Ook bondskanselier Kohl zei zoiets: „Natuurlijk kan de NAVO zich niet uitbreiden tot op het huidige gebied van de DDR.” Buitenlandminister Genscher: „Voor ons is het duidelijk dat de NAVO niet zal uitbreiden naar het oosten.” NAVO-chef Wörner deed ook nog een duit in het zakje: „Het feit dat het bondgenootschap bereid is geen NAVO-troepen te stationeren buiten het gebied van de Bondsrepubliek houdt een stevige veiligheidsgarantie voor de Sovjet-Unie in.” President Bush senior heeft van al die poespas nooit iets willen weten: „De Sovjets zijn niet in een positie om Duitslands relatie tot de NAVO te dicteren. Wat mij dwarszit, is kletspraat dat Duitsland uit de NAVO moet. Naar de hel ermee.”

Al dit individuele gekrakeel op topniveau leidde niet tot enige afspraak tussen het Westen en de Sovjet-Unie over de NAVO-grens in Europa, maar zorgt er tot op de dag van vandaag voor dat de Russen spreken van een gebroken belofte, in weerwil van het feit dat uiteindelijk onder het opschuiven van die grens een Sovjethandtekening is geplaatst. Een akkoord dus.

Het lidmaatschap van andere Oost-Europese landen lag juridisch simpeler. Volgens de Helsinki-akkoorden uit 1975, ook ondertekend door de Sovjet-Unie en daarmee bindend voor Rusland, staat het staten vrij te kiezen bij welk bondgenootschap zij zich willen aansluiten. Zolang de Sovjet-Unie bestond was die vrije keuze een dode letter, maar na het uiteenvallen van het Russische imperium niet meer. Hetzelfde gold voor landen die het Russische juk hadden afgeschud, zoals de Baltische staten en Oekraïne. President Jeltsin verzette zich hevig tegen de nieuwe uitbreiding, maar Rusland was zodanig verzwakt dat hij zich liever financieel liet helpen dan dwars te blijven liggen. Aan Oekraïne waagden de VS en bondgenoten zich niet, dat land was te lastig, maar de Oost-Europeanen en Balten waren uiteindelijk welkom.

Toen VS-president Bush junior in 2008 zo suf was om Georgië en Oekraïne een uiteindelijk NAVO-lidmaatschap in het vooruitzicht te stellen, wist Poetin wat hem te doen stond. Landen die in een militair conflict verwikkeld zijn, kunnen niet toetreden tot het bondgenootschap. Dus zorgde Poetin voor militaire conflicten, eerst in Georgië, later in Oekraïne. Zo wist hij voor deze landen de weg naar de NAVO af te snijden.

Bijzonderheden en achtergronden over de betwiste belofte lees je in Not one inch van Marie Elise Sarotte.

________________________________

Reageren kan hier of onder aan deze pagina.

Wereldcrisis

De veiligheid van het Westen is in het geding. Meer conflicten dreigen langs de randen van Rusland, in onder meer Letland en Estland. Hoe stop je Poetin? Europa en de VS moeten de Russische leider duidelijk maken dat hij niet weg zal komen met zijn annexatie van de Krim en zijn poging tot het lostornen van stukken Oost-Oekraïne. Anders volgt een verdere onttakeling van de naoorlogse wereldorde. Daarvoor waarschuwen Ruslandkenners. Dat was in 2014, toen ik dit stuk schreef. Lees en huiver.

Volgens Moskou is het precies andersom. De veiligheid van Rusland loopt gevaar. NAVO en EU zijn opgerukt tot aan de Russische grenzen. Had het Kremlin de Krim niet geannexeerd, dan zouden er Amerikaanse oorlogsschepen komen te liggen. Stellen de Russen.

Er zijn ook feiten. Feit is dat Oekraïne sinds 1991 een zelfstandig land is. Feit is ook dat Moskou drie jaar later het Memorandum van Boedapest ondertekende. Daarmee bekrachtigden de Russen de Oekraïense onafhankelijkheid en zagen zij af van geweld of dreiging met geweld tegen dat land.

Feit is ook dat de geheimzinnige ‘groene mannetjes’ die de Krim begin dit jaar hielpen bezetten, Russische militairen waren, zoals Poetin later op de nationale televisie toegaf. De Russische president blijft wel ontkennen dat zijn leger actief is in Oost-Oekraïne, maar kende niettemin postuum een militaire orde toe aan de 22-jarige Russische beroepssoldaat Aleksej Zasov, die daar in augustus omkwam.

Voor Oekraïne begon de ellende eind 2013. De pro-Russische president Janoekovitsj zag onder druk van het Kremlin plotseling af van samenwerking met de EU. Na straatprotesten, ruim honderd doden door sluipschutterskogels en een politieke revolutie zit er in Kiev een nieuwgekozen pro-Europese, anti-Russische regering. De Russen is dit een doorn in het oog, want zij vinden zichzelf en de Wit-Russen en Oekraïners eigenlijk hetzelfde volk, dat in één staat thuishoort. Boekdelen spreekt Poetins opmerking tegenover president Bush in 2008: „Je weet toch wel, George, dat Oekraïne helemaal geen staat is?”

„De Russen vinden dat Oekraïne eigenlijk een aanslibsel is van Rusland”, zegt historicus Marc Jansen, schrijver van het boek Grensland. „De Oekraïners hadden van de 9e tot de 13e eeuw een staat met Kiev als hoofdstad en vragen zich af met welk recht de Russen zich dat nationale verleden hebben toegeëigend. Waarom zou dat het begin van de Russische staat zijn en niet van de Oekraïense?”

Sinds die eerste periode kwamen er belagers van alle kanten en hebben talloze overheersers in het grensland huisgehouden: Mongolen oftewel Tataren, Russen, Polen, Turken, de Habsburgers, Duitsers. Een scheidslijn tussen oost en west vormt de Dnjepr, die door Kiev stroomt. Ruwweg scheidt de rivier de gebieden waar Russen en Polen heersten.

De Tweede Wereldoorlog begon met de Duitse invasie van westelijk Polen. Onderbelicht blijft vaak de gelijktijdige Sovjet-invasie van Polen vanuit het oosten. Londen en Parijs verklaarden wel Hitler, maar niet Stalin de oorlog. Na de oorlog raakte Duitsland het bezette Poolse gebied kwijt, maar de zegevierende Sovjetbezetter behield zijn wingewest. Sindsdien behoort de streek rond de stad Lviv tot Oekraïne, eerst binnen de Sovjet-Unie, later als zelfstandig land.

Steeds nieuwe overheersers brengen de bevolking van een gebied zelden vreugde, maar groter menselijk lijden dan in het grensland onder Stalin en Hitler is nauwelijks denkbaar. De Amerikaanse historicus Timothy Snyder laat in zijn boek Bloedlanden geplande hongersnoden, deportaties, massamoorden en etnische zuiveringen de revue passeren. In wreedheid doen Duitsers en Sovjets niet voor elkaar onder. Snyder merkt op dat de moordmachine van Stalin veel efficiënter was dan die van Hitler.

Miljoenen mensen kwamen om van de honger door de gewelddadige afschaffing van de privélandbouw en excessieve vorderingen van graan en andere landbouwproducten. Het hongerjaar 1932-’33 staat bekend als ‘Holodomor’ en is door het Oekraïense parlement tot genocide verklaard. Ook in Sovjet-Rusland stierven velen van honger, maar Oekraïne werd het zwaarst getroffen. De Holodomor staat in het nationale geheugen van Oekraïne gegrift en wordt Rusland aangerekend.

Poetin en de Russische media slaan Oekraïne graag om de oren met de beschuldiging van fascisme. Hier staat de figuur van Stepan Bandera centraal, een West-Oekraïense activist, die voor de Tweede Wereldoorlog eerst een wrede strijd voerde tegen de Poolse machthebbers en vanaf 1939 tegen de Sovjet-bezetter. Toen Hitler in 1941 de Sovjet-Unie binnenviel, koos Bandera de kant van de Duitsers volgens het principe dat de vijand van de vijand een vriend is. De nazi’s waren van Bandera’s activisme aanvankelijk niet gediend en stopten hem in een concentratiekamp. In 1944 lieten ze hem vrij in de hoop dat hij de opmars van het Rode Leger kon vertragen. Daarna leidde hij een partizanenstrijd tegen zowel Poolse communisten als de Sovjetautoriteiten, totdat hij in 1959 op 50-jarige leeftijd zieltogend op straat werd gevonden in München, vergiftigd door een KGB-agent.

Bandera bestreed de Sovjetbezetter vanaf 1944 zij aan zij met de nazi’s. Daarom was hij volgens Moskou een fascist. In Oekraïne wordt hij geëerd als vrijheidsstrijder en dus zijn volgens de Russen alle Oekraïners fascist. De term fascist heeft voor de Russen nog maar één betekenis: vijand. De wereld bestaat grofweg uit twee partijen: nasji – de onzen – en fascisten. Hoor je niet bij de onzen, dan ben je fascist. Heeft een van de onzen fascistische sympathieën, dan is hij geen fascist want geen vijand.

Oekraïners zijn Klein-Russen, provinciaaltjes die bij Rusland horen, zonder eigen staat en taal, beweren Russen graag. Historicus Jansen moet erom lachen. „Oekraïens is niet een dialect van het Russisch, maar een aparte taal. Dat vinden ook taalkundigen. Het is vergelijkbaar met Nederlands tegenover Duits.”

De taal bepaalt in Oekraïne niet de nationaliteit. Jansen: „In het oosten spreken ze overwegend Russisch, in het westen Oekraïens. Maar Kiev, waar de bevolking pro-Oekraïens en pro-Europees is, ligt in het westen en is toch Russischtalig. In 1991 stemde bij een referendum 90 procent van de hele Oekraïense bevolking voor onafhankelijkheid van Moskou. Ook de overwegend Russischtalige Krim stemde in meerderheid voor. Zelfs in Loegansk en Donetsk, nu rebellenbolwerken in het oosten, is de bevolking in meerderheid voor de Oekraïense onafhankelijkheid, hoewel de verhoudingen door de strijd nu danig zijn vertroebeld.”

Volgens Snyder zou het een fatale vergissing zijn om te denken dat de strijd in Oekraïne louter om twee grensgebieden gaat. „Hier staat de huidige wereldorde op het spel. Een autoritaire staat is een democratisch buurland binnengevallen en heeft daar aan landjepik gedaan. Deze annexatie is een ongehoorde daad in het naoorlogse tijdperk. Poetin kijkt nu hoe ver wij hem laten gaan om te bepalen wat hij nog meer kan ondernemen. Cruciaal is hoe het Westen daarop reageert. Laat je dit lopen, dan heb je in feite al verloren.”

Rusland voert oorlog op een manier die je niet verwacht van een grote mogendheid. Stiekeme operaties door milities in onherkenbare uniformen met voertuigen zonder kentekens zijn van oudsher methoden van partizanen in hun strijd tegenover een oppermachtige staat. Rusland gedraagt zich nu als een David, terwijl de Russische militaire machine tegenover het nauwelijks bestaande Oekraïense leger een Goliath is.

Door de strijd stiekem te houden kan het Kremlin de eigen bevolking wijsmaken dat er geen oorlog wordt gevoerd. Oorlog is in Rusland niet populair. Leugens en propaganda dienen ook om de publieke opinie in het economisch oneindig veel sterkere Westen te beïnvloeden en de Europeanen en Amerikanen uit elkaar te spelen.

Snyder wijst erop hoe gehaaid de Russen het publiek bespelen door het zaaien van verwarring. „Er is een Maleisisch passagiersvliegtuig neergehaald en dan laat de Engelstalige tv-zender Russia Today vijf zogenaamde deskundigen opdraven die allemaal een ander verhaal vertellen: het was een Oekraïense raket, een Oekraïens vliegtuig, ze wilden eigenlijk Poetin uit de lucht schieten enzovoort. De juiste versie mag er ook tussen zitten, maakt niet uit. Het publiek krijgt dan zo veel versies te horen dat het uiteindelijk niets meer gelooft. Wat erger is, dat publiek verliest elk vertrouwen in journalisten, historici en politici. Zo werkt de Russische propaganda.”

Zand in de ogen strooien is in Rusland niet nieuw. Toen tsarina Catharina de Grote in 1787 een bezoek bracht aan Novorossia, het Nieuw-Rusland dat Poetin probeert te herscheppen in Oekraïne, liet haar adviseur en minnaar Potjomkin er fraaie gevels aanbrengen om de indruk van welvarende dorpen te wekken.

Snyder beschrijft in Bloodlands hoe in augustus 1933, tijdens de Holodomor, de Franse politicus Edouard Herriot een bezoek bracht aan Kiev. Winkeletalages die het hele jaar leeg hadden gestaan, waren opeens gevuld met levensmiddelen. Die waren niet te koop, ze stonden er om Herriot te beduvelen. De bevolking had de straten moeten schoonmaken. Agenten, strak in nieuw uniform, hielden het publiek op afstand. Herriot werd over de imposante hoofdstraat Kresjtsjatik door het centrum van Kiev gereden. Vanuit verschillende steden hadden partijmensen auto’s laten aanrukken om de stad een druk en welvarend aanzien te geven. Zo kon Herriot naar West-Europa terugkeren om enthousiast te getuigen van ‘het socialistisch élan’ dat de Sovjet-Unie in Oekraïne wist te handhaven. De van Herriot weggehouden hongersnood kostte in dat jaar miljoenen Oekraïners het leven.

In het vermogen van ondemocratisch Rusland om in westerse democratieën partijen uit elkaar te spelen ziet Snyder het grootste gevaar van nu. Mocht Rusland daarin slagen, dan krijgt het de vrije hand om buurlanden te destabiliseren. De Oekraïense crisis is in feite een Europese crisis. En daarmee een wereldcrisis.

Terug naar tsaar Peter

Als tienjarig jochie bezocht ik het Czaar Peterhuisje in mijn woonplaats. Daarna nooit meer, hoewel ik wel een band kreeg met de Russische tsaar. Het werd tijd hem eens op te zoeken in het Czaar Peterhuisje in Zaandam.

Maar is het wel het echte Czaar Peterhuisje? Er staat er ook een in Moskou en een in Liepaja in Letland. Nee, die zijn niet echt, want Peter de Grote heeft het vak van scheepstimmerman geleerd in Zaandam. Zeggen ze in Zaandam, maar dat is helemaal niet waar. Hij is daar al na een week vertrokken omdat hij helemaal gek werd van al die Zaandammers die hem wilden zien terwijl hij alleen maar wilde timmeren. Hij ging naar Amsterdam. Maar daar leerde hij ook niet veel, want de Hollanders bouwden aan het einde van de zeventiende eeuw misschien wel de beste schepen ter wereld, maar ze hadden geen idee. Ze deden maar wat, terwijl Tsaar Peter graag bouwtekeningen wilde meenemen om zijn onderdanen thuis het vak te leren. Daarvoor ging hij naar Engeland.

Goed, de Czaar Peterhuisjes in Liepaja en in Moskou zijn replica’s, zorgvuldig opgebouwde kopieën van het huisje van Gerrit Kist in Zaandam waar de grote man (hij was langer dan twee meter) in 1697 een week verbleef. Maar ze lijken tenminste echt op het houten huisje van Kist, terwijl het huisje in Zaandam in vrijwel niets meer lijkt op het originele huisje.

Ik ging naar Zaandam om het huisje te zien. Ik was er grofweg vijfenzestig jaar geleden voor het laatst geweest. Met meneer Berghege, de vader van mijn vriendje Rob, en met Rob zelf natuurlijk. Omdat iedere Zaanse jongen, zei meneer Berghege, het Zaar Peterhuisje éénmaal in zijn leven gezien moet hebben. Net zoals alle Zaankanters sprak hij over ‘de Zaar’ en de Zaar Peterstraat, de Zaar Peterbuurt en het Zaar Peterhuisje. Dat komt doordat er op het standbeeld van de tsaar, dat tsaar Nicolaas II in 1911 aan de stad Zaandam schonk, ‘Czaar Peter’ staat, zonder dat tsaar Nicolaas erbij vertelde dat je dat moet uitspreken als Tsaar Peter. Dus had ik het jaren lang ook altijd over Zaar Peter.

Daar kwam een einde aan toen ik in 1991 een nieuwe collega kreeg. Ik was chef binnen-/buitenland bij dagblad De Gelderlander en de nieuwe man, Rob Vunderink, was niet alleen sologitarist bij Diesel geweest, maar ook correspondent in Moskou. Hij was slavist, wat betekent dat hij een aardig mondje Russisch sprak. Bovendien had hij een Russische vrouw gehuwd die, zoals meer Russische vrouwen, Lena heette maar die daarnaast nog in de metro van Moskou opzien had gebaard door er met een doorkijkblouse en zonder beha plaats te nemen. Met Diesel was Rob dankzij Sausalito Summernight nummer 25 geworden in de Amerikaanse Billboard Hot 100 en zelfs nummer 1 in Canada. (In 2000 zou hij gaan spelen bij Kayak, ook een succesvolle band, die in 1979 de zevende positie had behaald in de Nederlandse Single Top 100 met Ruthless Queen). Hij verdiende een tweede salaris door Russische toeristen rond te leiden over de Walletjes in Amsterdam en mee te nemen naar het Czaar Peterhuisje in Zaandam. Want de Russen beschouwen de wrede Peter de Grote als een heilige en vergapen zich graag aan de simpele behuizing aan de Zaan waar hij had verbleven. Rob leerde mij dat het niet Zaar Peter is maar Tsaar Peter.

Van het bezoek dat ik als tienjarig jongetje bracht aan het Czaar Peterhuisje herinner ik me vooral de graffiti die er vanaf de achttiende tot in de twintigste eeuw door bezoekers in is aangebracht. Geen slordige tags met een spuitbus, maar mooie gekalligrafeerde namen en initialen en sierletters die met scherpe voorwerpen, misschien wel diamanten ringen, in de ruiten waren gekrast.

Die replica van het Czaar Peterhuisje die in Moskou staat, bevat één op één al de graffiti. Die is met moderne copy and paste-technieken van Zaandam naar de Russische kopie gekopieerd. Dat huisje is sowieso veel echter dan het huisje waar Peter ooit in logeerde. Want de simpele houten hut van Gerrit Kist is net zoals alles langs de Zaan gebouwd op slappe grond waar je lekker op kunt lidderen maar die er ook voor zorgt dat alles wat niet op palen is opgebouwd, al snel ernstig begint te verzakken. Om dat tegen te gaan, werd om het originele pand heen een compleet nieuw, stenen huis gebouwd. Dat werd bekostigd door de Russische tsarenfamilie Romanov, de nazaten van Peter de Grote en inmiddels de eigenaren van het Zaanse huisje. Wat niet kon voorkomen dat het huisje, inmiddels ontdaan van het goedjaarseindje dat eraan was vastgebouwd, vrolijk doorging met verzakken. Net als aan de Toren van Pisa werd er van alles aan gedaan om dat proces te stoppen. Het huisje houdt zich vast aan stevige houten balken die op betonnen steunen rusten, maar het is ondertussen minstens zo scheluw als de Toren van Pisa zelf. Het is voor de laatste keer gerestaureerd in 2010, zodat het hout inmiddels nog voornamelijk bestaat uit impregneermiddel. Dus net als de Moskovische en Letse Czaar Peterhuisjes, is het Zaandamse huisje een replica, namelijk van zichzelf.

Van mijn eerste bezoek aan het huisje, dus van omstreeks 1956, weet ik nog dat we door een gids werden rondgeleid. Dat is nu niet meer zo. We worden welkom geheten door een perfect Nederlands sprekende Russin achter het loket, die onze museum-jaarkaarten scant en vertelt hoe we moeten lopen. Een gids is niet meer nodig. Informatiebordjes en diaprojecties vertellen alles wat een mens mogelijkerwijs maar wil weten van het huisje.

Dat vindt allemaal plaats in de ommegang om het voormalige verblijf van de tsaar. Net als ik bang begin te worden dat het daarbij zal blijven, staan we voor de geopende deur. We stappen naar binnen. De sensatie is geweldig.

Een paar jaar geleden ben ik met mijn kleinkinderen naar de Efteling geweest. Een van de attracties waar ik wel in durfde, was Villa Volta: een scheef huis waarvan de wanden en plafonds bewogen. Je bleef zelf staan, maar je leek tegelijkertijd steeds om te vallen. Precies hetzelfde effect geeft het Czaar Peterhuisje. De wanden zijn scheef, de vloeren zijn scheef de deuren zijn scheef, ik werd zelf helemaal scheluw van. Ik kon me nauwelijks staande houden, Dicky moest zich vastgrijpen aan een deursponning.

En toen stond ik opeens oog in oog met de grote roerganger zelf. Dat wil zeggen, met zijn portret. Op hetzelfde moment gingen mijn gedachten terug naar 1965. Met Rob — dezelfde Rob met wie ik in 1956 het huisje voor het eerst had bezocht — had ik een belangenvereniging opgericht voor langharigen: de WDPOHZLAWW, kort voor Wij Dragen Potverdomme Ons Haar Zo Lang Als Wij Willen. We scoorden er flink wat publiciteit mee, onder meer doordat we een demonstratie organiseerden bij… het Czaar Peter standbeeld op de Dam in Zaandam. Want de tsaar aller Russen met zijn lange lokken was toen ons grote voorbeeld; er stonden immers geen beelden van The Rolling Stones en The Beatles in Zaandam. De tsaar had nog langer haar dan onze rockidolen en zijn beeld was dus de beste plek om wat aandacht te scoren bij het publiek dat op dat moment bioscoop Apollo verliet. Het leverde een stukje op in dagblad De Typhoon de volgende dag. Peter J. Muller, redacteur van Hitweek, was kort daarna als langharigenbelangen-behartiger in publicitair opzicht een stuk succesvoller dan wij. Zijn stichting Pro Lang Haar kreeg belangstelling op de tv en in de landelijke pers. In zijn onlangs verschenen autobiografie ‘Seksbaron tegen wil en dank’ gaf Peter trouwens ruiterlijk toe dat onze Zaandamse WDPOHZLAWW de eerste was in Nederland.

Ik bekijk het schilderij van Peter de Grote een tijdje aandachtig. Zijn golvende krullen mogen er inderdaad zijn. Ik heb gelukkig mijn complete haardos nog, maar die is toch wel aardig uitgedund en bijgeknipt, en ook wat meer van kleur verschoten dan de zwarte lokken van de tsaar.

Tsaar Peter is net als ik nu nog één keer teruggekomen in zijn huisje om nog even dag te zeggen tegen Gerrit Kist. Kist was daar trouwens allesbehalve blij mee, want de tsaar had hem nooit betaald voor die week kost en inwoning. Maar dat speelde geen rol bij het Zaandamse gemeentebestuur toen het in 1911 dat standbeeld van Peter de Grote in de schoot kreeg geworpen. Dat gebeurde precies honderd jaar nadat Zaandam stadsrechten had verkregen.

Maar ook dit klopt alweer niet. Zaandam kreeg inderdaad in 1811 stadsrechten nadat keizer Napoleon Bonaparte er op bezoek was geweest. (Hij zou het huisje hebben bezocht en bewonderend hebben geroepen: ‘Niets was de grote man te klein’) Maar stadsrechten hebben inmiddels geen enkele betekenis meer in Nederland. Sinds de invoering van de Gemeentewet in 1851 maakt ons land geen onderscheid meer tussen stad of dorp. Nederland alleen nog maar gemeenten, en slechts één stad: de hoofdstad, oftewel Amsterdam. Waar de tsaar net iets meer van het vak van scheepstimmerman leerde dan in Zaandam.

Zie hier het originele stuk met foto’s.

Afscheid

2020 is een geweldig jaar om afscheid van te nemen. Zo veel nare onzekerheid over zo’n lange periode kan ik me in mijn bestaan niet herinneren. 2021 kan alleen maar beter worden. Dat wil zeggen – corona volente. Wie weet wat dat valse virus voor ons nog in petto heeft.

Met afscheid nemen heb ik wel wat ervaring. Als je lang genoeg leeft, moet je je ouders ooit vaarwel zeggen. In mijn omgeving heb ik collega’s uit de muziek en uit de journalistiek zien gaan. Familie, vrienden, buren, zelfs beroemdheden die ik als journalist ooit de hand mocht schudden, zoals Boris Jeltsin en Billy Graham — ze staan op een lijstje dat ik bijhoud. Dat lijstje stopt pas met groeien als ik zelf aan de beurt ben.

Er is een afscheid waar ik nogal moeite mee heb. In mijn jonge jaren redeneerde ik zo: wij mensen zijn allemaal gemaakt van hetzelfde spul, dus uiteindelijk komen we allemaal uit op hetzelfde punt. Naar dat punt wees een pijl die kan bestaan dankzij het hoogste wat de mens bezit: het vermogen rationeel te zijn. Op den duur wordt de mensheid verstandig, schrapt zij geloof en ander bijgeloof op het pad der verlichting. Weg van egoïsme, narcisme, groepsdenken, nationalisme, racisme en meer van dat fraais. Alle Menschen werden Brüder! En zo.

Tot 2020 was er van mijn kinderlijke naïveteit voldoende afgebrokkeld, maar het coronajaar gaf de nekslag. Weltschmerz greep om zich heen binnen mijn kennissenkring en de krankzinnige hoeveelheid krankzinnigheid die dat losmaakte bij mensen die ik hoger had ingeschat bracht mij ertoe om het contact met een flink aantal mensen te verbreken. Ook met mensen die ik anderszins hoog heb zitten, bijvoorbeeld als muzikant.

Het enige pluspunt aan corona is dat de oranje clown uit het Witte Huis verdwijnt. Niet voor niets maakte hij al ruim voor de verkiezingen misbaar over stemmen per brief, dankzij de pandemie, want hij wist dat vooral zwarte kiezers die door de Republikeinen steevast van de stembus worden weggehouden door trucs als schrappen van stembureaus opeens een kans hadden mee te doen. Hij zag het aankomen, verzette zich met hand en tand, vond de wet tegenover zich en dolf het onderspit. Dank je, Amerika! Dank je, corona!

Jammer ook dat ik veel eerder al afscheid had moeten nemen van de illusie dat Rusland na de teloorgang van het Sovjetrijk een normaal land zou worden. In 1989 rommelde het in het Oostblok en in een nieuwjaarsliedje voorspelde ik de val van de Berlijnse muur. Niet alleen de muur viel, maar ook de meeste communistische regimes. Hoopgevend, dacht ik. De hoop is vervlogen. Polen en Hongarije zijn akelige landen geworden. In Moskou worden kritische journalisten en politici vermoord of vergiftigd. Het nooit eindigende sprookje waar mijn groep Diesel in 1989 met de nodig ironie over zong gaat het niet worden. (Klik HIER voor de video.)

Gelukkig nieuwjaar – C Новым Годом! Wens ik eenieder, mijn hart vasthoudend.

________________________________

Reageren kan hier of onder aan deze pagina.

Groot groeien

Als ik later groot zou zijn, was ik lekker de baas. En zou ik alléén nog maar boterhammen met boter en suiker eten. Mijn vader schoot in de lach, toen ik dat vroeger zei. „Dat lust je dan niet meer”.

Ik ben nu groot en het klopt, al vergeet ik de verrukking van toen nooit.

Het fotoboek in mijn hoofd is rommelig en niet chronologisch ingeplakt. Dus dat werd bladeren, maar ik kon verder niks vinden over ‘later-als-ik-groot-ben-plannen’. Daar was ik naar op zoek vanwege grote mensen uit het dagelijks nieuws. Ze vallen nogal op, omdat ze zich niet gedragen als grote mensen. Wat zouden hun ‘later-als-ik-groot-ben-plannen’ zijn geweest? Ik denk opvallen en dat is dan gelukt.

Ik noem verder geen namen, maar er is er eentje die opvalt vanwege zijn taakopvatting van Tweede Kamerwerk. Daar vallen onder: zwetsen in het Latijn; verkleden (soldaatje); pianospelen (op een echte vleugel!); lavendel snuiven; coke snuiven. En niet te vergeten: Maradona aftroeven betreffende alcohol en cocaïne.

Lanterfanten dus. Maradona kon tenminste nog voetballen.

„Waar komt jouw kruistocht tegen het antisemitisme vandaan?”, vroeg het joch aan iemand. Die zei dat iedereen toch tegen antisemitisme was, waarop hij zei „bijna iedereen die ik ken is antisemiet”. Dan ken je een hoop rotzakken, zou ik zeggen.

Wat mij – naast dat antisemitisme – schokt is dat hij denkt dat iedereen zo is en dat hij geen benul lijkt te hebben van de ernst. Alsof het over masturberen gaat: wát nou, iederéén doet dat toch?

Iets verder van hier loopt er nog zo eentje rond. Ik herinner me zulke kinderen van vroeger: verliezen en dan moord en brand schreeuwen dat de ander doet wat ze zelf doen: vals spelen. Op het schoolplein kinderen betasten, schoppen en bespugen. En dan – na die verdiende knal voor hun harses – gaan janken dat ze niet meer op zijn partijtje mogen komen. Joepie! Eh, jammer.

Die van hier heeft goed naar die van daar gekeken: media liegen en iedereen speelt vals. Er komen er steeds minder op zijn partijtje:  een net zo’n over het paard getild rotjoch als hij, plus een paar verdwaasde angsthazen.

Ik weet trouwens niet of de oude vriendjes wél groot gegroeid waren. Misschien was dit hun laatste groeispurt. Ze hadden er wel eerder achter kunnen komen dat het niet slechts koket studentikoos gebral is, als je jouw poepkleurige theorettes over cultuur staat uit te venten.

Maar goed, nu tegen antisemitisme en racisme en daar hou ik ze aan.

Zij zijn groot en hij blijft klein.

Blij links

Nou hoor je wel eens zeggen dat wij mensen tegenwoordig lijden onder de overdaad aan informatie. Bij het woord informatie stel ik me altijd iets nuttigs voor: hoe je een kastje in elkaar zet, hoe je een appeltaart bakt, hoe je een fietsband plakt, hoe laat je trein gaat en hoe je (niet) zwanger wordt. Met informatie hierover heb je de meest urgente zaken van het leven toch wel zo’n beetje in het snotje.

Maar nou wil het geval dat er verder nog best wel veel gebeurt in de wereld. Informatie daarover valt nog wel te verstouwen, al moet ik bekennen dat het mij niet altijd lukt om af en toe ‘Nou én!’ te roepen of het stoïcijns te nemen voor wat het is – een gebeurtenis. Dus ik sta al op achterstand.

Maar al die meningen! Waarom het precies was, weet ik niet meer, maar ik bedacht eens dat je als stukjesschrijver beter niet kon ingaan op de actualiteit. Ter voorkoming van wéér een mening, zoiets. Want die heeft iedereen al. Zelf lees ik graag stukjes van anderen, mening of niet. Onder sommige daarvan kun je reageren en je raadt het al: allemaal meningen over een mening. En daar hebben we dan ook weer een mening over, ik ook.

Mening-aerosolen verspreiden zich als een zeker virus, welks naam ik hier niet wil noemen.
Maar goed, ter voorkoming van mentale overbelasting ga ik voortaan voor de Stoa. Stoïcijns zijn vind ik namelijk een stuk stijlvoller dan ‘Nou en!’ roepen.

Zijn stoïcijnen eigenlijk wel eens blij, trouwens? Zo van dat ze met een uitgestreken gezicht zeggen dat ze enigszins verheugd zijn? Dan heb ik nog wel een weg te gaan.

Ik was namelijk niet zo lang geleden héél blij en ontroerd toen ik zag hoe ergens in de wereld op straat heel veel mensen óók heel blij en ontroerd waren omdat heel veel mensen op een normaal mens hadden gestemd. Gelukkig een beetje méér mensen dan die heel veel mensen die op een zeker persoon hadden gestemd, wiens naam ik hier niet wil noemen.

En nou komt het: die blijdschap laat ik niet vergallen door nogal wat sombere linkse kameraden van me, achter hun eeuwig halflege glazen. Ze voorspellen dat er niks van de linkse agenda terecht zal komen.

Nee, denk je? Vergeef me de stromanredenering, maar je hebt dus liever weer vier jaar een malafide topidioot die ze om te beginnen eens zijn bepotelde telefoon zouden moeten afpakken?

Mijn glas is halfvol en ik hef het bij deze.
Blij links bestaat namelijk ook.

Vaardigheden

„Gaan we zó?’, vraag ik haar, want ik weet het niet. Een enthousiast ja is het antwoord.

Mijn lief, haar opa, had mij de kortste weg gewezen vanaf de speeltuin naar het huisje in het Waterland, waar ze nu even woont omdat haar Amsterdamse huis verbouwd wordt. Opa en oma passen op haar en haar broer, omdat papa en mama er in het weekend tóch maar even zelf een plafonnetje uit zijn gaan slopen.

Dat laatste lijkt een heel werk, maar ergens de weg vinden valt ook niet mee.

Mijn kleindochter gaf met haar ‘ja’ aan geen bezwaar te hebben tegen een leuke omweg, blijkt nu. Die had nog langer geduurd als ze niet had ingegrepen. „Het is daar, we moeten nu dáárheen”, zegt ze terloops, terwijl we het over iets heel anders hebben: zwemvaardigheden, óók belangrijk.

Die waren ter sprake gekomen op een van de talrijke bruggetjes. Ze begon er zelf over. Dat je niet in het water moet vallen en zo. Ik babbel met haar mee over zwemdiploma’s en dat het dan alsnog niet aan te raden is om in het water te vallen, zeker niet in de winter. Zij heeft bovendien nog geen zwemdiploma.

„Maar ik kan wéw zwemmen!’”(Haar voortanden overleefden het niet toen ze op een stoeltje ging staan zodat ze ergens wéw bij kon.) „Als papa mij woswaat, kan ik zwemmen!”

Het profijt van fel oranje hulpmiddelen rekent ze bij deze stellige bewering even niet mee, vermoed ik zo. En ik houd haar handje onwillekeurig iets steviger vast.

Ze heeft voor de ontwikkeling van haar vaardigheden en talenten nog alle tijd van de wereld. En een ferme voorsprong op haar grootmoeder: ik kan weliswaar zwemmen, maar aan land verdwaal ik steevast. Dat ik mijn hele leven al liefdevol wordt gegidst door jong en oud is fijn, maar ook een beetje confronterend. Deze gids moet bijvoorbeeld nog vier jaar worden.

Maar met dat zwemmen heb ík gelijk.

Cruciaal

Toen ik jong was, werden mijn woorden en daden nogal eens gefrustreerd door het krampachtig vermijden van partijdigheid. Dat hoorde toen zo, misschien nóg wel, maar ik durf inmiddels onbevangen partijdig te zijn, uit volle overtuiging.

Als je in de penarie zit, is er toch niks mooiers dan dat jouw vrienden en familie het voor je opnemen? Kom jij er maar eens om, zeg ik dan in gedachten tegen de moralisten.

Vanochtend zag ik in de krant een foto van een gezellig restaurant op de laatste avond vóór de sluiting van vier weken. De gastvrijheid spatte ervan af en de tranen sprongen me in de ogen. Empathie met de klanten, ja, maar mijn hart deed vooral pijn vanwege mijn horecafamilie. Wéér gaat het zwaar worden, maar de pijn zit hem er vooral in dat, in het puriteinse deel van de publieke opinie, de horeca nogal eens gezien wordt als een volstrekt overbodige sector waar mensen met te veel geld, geld verdienen aan mensen met te veel geld.

Terwijl het de sector is waar studenten hun kostje verdienen om te kunnen studeren. En waar koks en bedrijfsleiders gezinnen hebben bij wie gewoon brood op de plank moet komen. Dat geldt ook voor de eigenaren, die bovendien als werkgever de verantwoordelijkheid hebben hun bedrijf voor hun personeel in leven te houden.

Verderop in de krant kwam ik bij diezelfde verantwoordelijkheden – en de tranen – van Claudia de Breij, van wie haar première gepland was op de eerste dag van een gesloten Carré. Ja, oké, dertig bezoekers zijn toegestaan, zie je het voor je?

Dat horeca en cultuur hun best doen het uitgaanspubliek even de alledaagse en niet-alledaagse zorgen te laten vergeten, wil nog niet zeggen dat het zorgeloze bedrijfstakken zijn.

Het kan allemaal wel wat soberder, ik ben de laatste die dat zal ontkennen. Maar bedrijfstakken naar de gallemiezen zien gaan zonder een traan te laten, alleen maar vanwege het cliché dat al die luxe niet cruciaal is – nee.

Ik weet niet wat de overwegingen binnen het OMT waren om al één dag nadat Meester Rutte zo streng had gesproken, met een verzachtend voorstel voor het horecabeleid te komen. De zwabberkoers daargelaten, ben ik het ermee eens om hier op de schreden terug te keren.

Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, om ook maar eens een cliché van stal te halen.

En ja, ik ben partijdig en neem het op voor mijn horeca- en cultuurfamilie en alle horeca- en cultuurfamilies.

Kom er maar eens om.

Wrokdown

Lang, lang geleden – wij spreken nu over de maand januari van het Jaar des Heeren 2020 – behoorde ik nog tot het exclusieve groepje van 17 miljoen premiers van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik was beslist graag in zijn schoenen gestapt, had hem op zijn neoliberale sokken naar huis gestuurd en was met mijn sociaaldemocratische visie het land gaan besturen. Daarbij zou ik alle deuren en vensters eens flink tegen elkaar hebben opengezet, zodat Europa ook weer een kans kreeg om aan te waaien.

Maar begin maart ben ik vol overtuiging opgestapt als beoogd premier.

Het enige wat makkelijk is in crisistijd, is fouten maken, en ik zou er al zoekend en onderzoekend veel meer gemaakt hebben dan Rutte, Van Dissel en het OMT.

De trend werd toen om je aan te sluiten bij de 17 miljoen virologen, maar die hebben het zonder mij moeten doen.

De lockdown heeft eerlijk gezegd niet het beste in mij wakker geschud: ik kreeg de zenuwen van die verstarde wereld in onnatuurlijke pose en ik was bloedchagrijnig.

Zoals het nu is, kun je het geen lockdown meer noemen, maar de wrok blijft.

En ik ben niet de enige, alleen uit zich dat bij sommigen anders. Je kon erop wachten natuurlijk, maar er verscheen een tijdje terug dus opeens een Engel die de Jezus ging lopen uithangen. Eerst met Viruswaanzin, totdat  hij bedacht dat dat een veel te nauwkeurige omschrijving was van Zijn Woord. De stap van  waanzin naar waarheid was snel gemaakt en de beweging is een doorslaand succes bij minigroepjes die in het pre-coronatijdperk al precies wisten hoe de niet-gevaccineerde hazen op onze platte aarde eigenlijk liepen: geknecht door onzinregeltjes van hogerhand.

Ik laat ze maar.

Eigenlijk zou deze column over mondkapjes gaan, zij het dat daar alles al over gezegd is, op één ding na: niemand had gezegd dat ze mij onwijs goed staan. En dan zou er een uitvoerig verhaal gevolgd zijn over de vraag waarom ze mij zo onwijs goed staan. Maar mijn jongste dochter zei laatst dat ze mij onwijs goed stonden, dus daarmee is nu écht alles wat ertoe doet over mondkapjes gezegd.

En mijn kriebeligheid begint ook minder te worden, dus misschien zal mijn volgende column nou eens niet over dat k*t-virus gaan.

Amusante rakker

Iemand doet aardig tegen je, maar hoe oprecht is dat? Je kunt mensen niet in hun hoofd kijken. Doorgaans. In het geval van Willem Oltmans is het me achteraf toch gelukt.

Wie wel eens een interview met de man op tv heeft gezien, zal hem niet licht vergeten. Kleurrijker en dwarser krijg je je gasten niet. Voor wie hem niet kent: Oltmans was een Tijl Uilenspiegel die de journalistiek gebruikte om bij vele groten der aarde over de vloer te komen en vervolgens als een soort privé-diplomaat Haagse bewindslieden in de wielen te rijden. Zijn bemoeienis met de kwestie Nieuw-Guinea in 1956 leverde hem de eeuwige haat van minister Luns van Buitenlandse Zaken op. Een arbritagecommissie oordeelde in 2000 dat de Nederlandse staat Oltmans jarenlang het werken onmogelijk had gemaakt en kende hem een schadevergoeding van acht miljoen gulden toe. Oltmans heeft er na jaren van armoe maar een paar jaar van kunnen genieten, tot zijn dood in 2004.

In november 1985 kreeg ik een telefoontje van De Telegraaf. Hun eigen man had samen met Oltmans en andere leden van de pacifistische Alerdinck Stichting naar Moskou willen reizen, maar geen visum gekregen. Telegraaf-mensen waren in het land der sovjets al jarenlang niet welkom. Dat ik vanuit Moskou stukjes voor die krant schreef, kostte mij uiteindelijk mijn verblijfsvergunning.

„De vredesduiven van Alerdinck zijn ruziënd naar Moskou vertrokken”, zei Henk de Mari, de persona non grata van De Telegraaf. „Zou jij ze op willen zoeken en kijken of er een verhaal in zit?”

Mijn slobbertrui stak dermate schril af tegen de maatpakken die het perscentrum van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou binnenwandelden, dat ik mij snel uit de voeten maakte. Een rijzige gestalte hield mij op de valreep nog even aan en stelde zich vriendelijk voor:„Willem Oltmans. Bel me straks maar even in mijn hotel.”

„Knap van jullie vind ik dat altijd”, zei Oltmans toen ik hem belde. „Hoe jullie nu weer achter die ruzie zijn gekomen.” Met ‘jullie’ bedoelde hij De Telegraaf.

„Meneer Oltmans, ik wou u wat vragen.”

„Ik ben de oudste van ons tweeën en dus mag ik voorstellen dat we elkaar tutoyeren. Zeg maar Willem. Die trui van jou, dat kan echt niet. In mijn vrije tijd draag ik ook truien, maar voor zulke gelegenheden trek ik een pak aan. Mijn intimidatiepak, zo noem ik dat.”

„Snap ik. Daarom was ik meteen weg. Zeg Willem, de Russen beginnen moeilijk tegen me te doen. Ik denk dat ze me het land uit willen hebben. Kun jij je connecties eens polsen om te zien of daar wat aan te doen valt?”

„Ik zal kijken wat ik voor je kan doen. Kom er maar eens over praten bij mij thuis, als je in Amsterdam bent.”
„Dat is goed, als je maar wel weet dat ik dan geen pak aantrek.”
„O, dat is prima. Het liefst heb ik dat je helemaal niets aantrekt.”
„Dat gaat niet gebeuren”, verzekerde ik hem.
„Dat dacht ik wel ja, zoiets zie je, hè.” Hij klonk spijtig.

In zijn smaakvol ingerichte Amsterdamse appartement schonk hij koffie en thee, en onderwijl gaf hij af op de tafelmanieren van de slobberende Sovjet-journalist Aleksandr Bovin. Na ons gesprek was hij zo hoffelijk om mij persoonlijk met de tram naar het Centraal Station te begeleiden.

„Vroeger nam ik hier nog wel eens een jongen”, zei hij treurig, „maar dat durf ik niet meer.”
„Waarom niet?”
„Ik ben bang voor aids.”

Oltmans kon niets voor mij doen. Nog geen twee maanden later moest ik de Sovjet-Unie verlaten.

Al eerder schreef ik over deze ontmoetingen met Oltmans. Dat was in 2013. Mijn pogingen om in zijn dagboek te lezen wat hij over onze gesprekken had opgetekend, strandden. Dat deel was nog niet gepubliceerd. Onlangs kreeg ik de tekst onder ogen.

‘Ik probeerde Henk de Mari te bereiken, maar voor de verbinding tot stand kwam, vroeg een Telegraafmedewerker die in het hotel aanwezig was of hij me kon spreken. Hij heet Rob Vunderink en zei ook bij Progress Publishers in Moskou te werken. Dan weet je dus al hoe laat het is.’

Verderop, in de tweede en laatste alinea over mijn persoon, doet Oltmans opnieuw een beroep op het tijdsbesef van de lezer.

‘Deze Rob Vunderink, deze Telegraaf-man in Moskou, studeerde Russisch bij Karel van het Reve. Dan moet je intussen echt wel weten hoe laat het is. Hij verscheen op de receptie van Lurvink als een complete hippie om de sovjets te treiteren, zo van het Monument op de Dam weggelopen. Ik kon mijn ogen nauwelijks geloven. Volodja vertelde dat zijn visum na januari niet zou worden verlengd.’

De zakenman Lurvink was de initiatiefnemer van de particuliere vredesmissie. Volodja Moltsjanov werkte als journalist bij de staats-tv en had Nederlands gestudeerd. Een jaargenoot van Moltsjanov legde bij het horen van diens naam zijn rechterhand op zijn linkerschouder. Dat gebaar was een code: KGB.

Dankzij Oltmans weet ik nu eindelijk waarom ik medio jaren zestig mijn haar lang liet groeien: niet als Beatlesfan, maar om twee decennia later de sovjets te kunnen treiteren. Dan moet je intussen echt wel weten hoe laat het is.

Het voordeel van de twijfel dat ik de alom verguisde Oltmans tot dusver had gegund, is verdampt. Maar een amusante rakker, dat blijft hij.

________________________________

Reageren kan hier of onder aan deze pagina.